Helikon. Bestaande in zangen, kusjes en mengel-rijm
(1645)–Pieter Dubbels– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Hoe bedwelme' uw' dampen,
Mijn gemoet, dat schier in tranen smelt;
Nu, ô hinder-lagen,
Van gehoopte rampen!
Al mijn eer, ten puinhoop, leit gevelt;
Eerloze Prins! gij die Diaan uw' Trouw,
Zo dier ge-
| |
[pagina 50]
| |
sworen hebt, laat gij nu Diaan in rouw?
II.
Denkt gij niet de eeden,
Die gij, sno verrader!
Hebt gedaan, als we, aan d'Atheensche strant,
t' Zamen gingen treden?
Overleg eens nader,
Hoe gij mij swoert, met uw eygen hant,
(Bij Hemel, Aard', bij Starren, Zon en Maan)
Zo gij mij verliet most u de Donder slaan.
III.
Maar vergeefs gesworen;
Het schijnt dat zijn zinnen
Zijn veraart, van liefdens kraft ontbloot:
Die mij had' verkoren
Staakt zijn nijver minnen;
Nu hij, laas! ontreinigt heeft mijn schoot.
| |
[pagina 51]
| |
Vliet waar gij wilt, verdelger van mijn eer!
Ontvlieden moogt gij mij, maar de Goden nimmermeer.
IV.
Maagdelijke benden!
Acht geen Minnaars sweren;
Hun beloft is ligter als de wint:
Komt uw herwaarts wenden,
Om van mij te leren;
Domme Ieugt! verzint eer gij begint:
Pluk liefdens vrugt niet voor verknogte trouw;
Zo krijgt gij met Diaan geen knagend' naberouw.
|
|