Helikon. Bestaande in zangen, kusjes en mengel-rijm
(1645)–Pieter Dubbels– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
II.
VVas ooyt de God Apoll'
Door minnend'-yver dol,
Om Dafnis schoonheit? is het wonder, dat mijn ziel,
Op d'alverwinb're burg van uwe schoon-heit viel?
III.
Alwaar Natuur haar schoont,
Zo zegenrijk vertoont;
Dat, wien het Zonneligt van uwe glans bestraalt,
Verwonnen en gewont, voor uwe voeten daalt.
IV.
Mijn jeugdig brein, verkragt,
Opoffert klagt op klagt,
Op 't autaar uw's gehoor, op hope dat mijn be
De diamante rotzen van uw' zinnen kne.
V.
Laat 't goude woortje, vlot,
Ontgrendelen het slot,
Van uw' gekluysde Ziel, op dat mijn jagend' hart,
Van 't lang gewilde wilt, gelukkig win-naar ward'.
|
|