Helikon. Bestaande in zangen, kusjes en mengel-rijm(1645)–Pieter Dubbels– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina *3r] [p. *3r] Op de helikon, Van den Geest-rijken Poët, P. Dubbels. Aan Momus. GEhate Lasteraar, (die zelf het werk der Goden Aanranden derft, en grimt op't glinst' ren van de Zon) De bladeren, en 't groen, van dezen Helikon Zij u weer stof; geen konst heeft ooit uw klaau ontvloden. De blaauwe nijt, gepruikt met slangen, ongeboden Schaft u meer gift, als ooit Minerv' gebieden kon. Maar rijmen zijn als palm. De wint die guur begon Op een geplante struik, die greft hem vaster. Dode, En flaauwe poëzij, kent gij uw haat onwaard. Gij krijt om 's anders luk, en slingert Cerb'rus staart. Vw afgonst, nogtans strekt de geesten tot een noper. Gij teert van spijt, en 't digt van Dubbels leeft. 't Getal Van 't hoog Pernassus, zijn hem honig voor uw gal; En zijne vaarzen zijn, de tijt, geduurig koper. I. Serwouters. Vorige Volgende