Nawoord.
Het heeft een ogenblik in mijn bedoeling gelegen de publieke uitgave van deze aantekeningen die, met uitzondering van het in tijdschriften gepubliceerde, tot dusver in 30 exemplaren werden gedrukt, hier te verklaren - maar ten slotte: waarvoor? ... Dat ik mij niet weinig voor mijzelf interesseer, zal iedereen wel inzien. Dat deze aantekeningen nauweliks als kritieken beschouwd kunnen worden, hoogstens als een zelfbevestiging in krities proza, heb ik elders tot vervelens toe gezegd. Wil men daarnaast aannemen dat ik behoor tot de beoefenaren van the gentle art of making enemies, mij wel.
Ik interesseer mij tenslotte zozeer voor mij zelf, dat alleen de mening van enige mij verwante mensen, van werkelik belang voor mij kan zijn. In dit opzicht leerde ik toch, tot eigen ontsteltenis, dat mijn kleine oplage van 30 exemplaren ontoereikend was, zelfs in een land met een zo onwankelbaar geloof in de leestrommel en een zo hoge afzijdigheid inzake literatuur. Aan de meerderen of minderen voorbij de 30 geef ik gaarne wat zij in deze cahiers van hun gading mochten vinden; en wat de beroepsvoorlichters betreft: zes innocenten naast drie mediokriteiten tegen één intelligentie of daaromtrent - het ware een te ijdel streven hen op weg te helpen; de één op de tien vindt zijn weg vanzelf, de negen anderen komen goddank onfeilbaar op de verkeerde weg, die de grote reden is van hun bestaan. Sedert enige tijd komen zij daar, natuurlik met eigen middelen, maar in het teken van Freud; misschien dus dat ik later, wanneer ik mijzelf nog wat belangrijker mocht vinden dan ik het nu doe, en wanneer de karakter-analyses naar aanleiding van mijn houding tegenover de kritiek, de onno-