branie en dichter met een minimum van geprofeteer. Hij is ook allerminst surrealist (ofschoon ergens een halfingelichte meneer zich natuurlik met die nieuwe grief tegen hem zal wapenen); wanneer enkele gedeelten van Piano minder begrijpelik zijn, d.i. eenvoudigweg meer atmosfeer dan betekenis geven, dan is dit gebeurd door een geheel bewust opzij-zetten der logika in poëzie. Aan de andere kant heeft Burssens niet geschroomd bij herhaling zijn gevoel te doen spreken. Mij dunkt, ten rechte; daar is immers steeds dat grote verschil: sentiment, sentimentaliteit. Mocht hij in zijn Verzen (1918) soms sentimenteel heten, in Piano niet meer. Zes jaar waren ook voor Tamalone voldoende om met een glimlach te leren kijken op zichzelven. Dus ontbreekt ook de ironie niet, maar zij is nogal goedig, en vaak teweeggebracht door speelsheid van de woordkunstenaar, die graag klanken, soms voorzichtigjes, soms bruusk, als om eens te zien en voor het effekt - dat intussen niet altijd gelukkig is - bij elkaar drijft. Maar direkte gevoelsstukjes m.i. zijn Regen, Guido Gezelle, Interieur, Mist; zeker niet de minste uit de bundel; terwijl in andere, als Jean Jaurès, Rosa Luxemburg, Borms, waar de politiek- of humanitair-aandoende titel een soortgelijke inhoud zou doen verwachten, het gegeven nooit meer dan aanleiding tot zuiver-poëtiese uiting is geweest. Piano, instrument van intimiteit. En buiten zijn onderwerpen om geeft ook zijn taal mij de indruk dat Burssens is, van nature stemmingsdichter: mens-alleen, te zwak of mogelik te egoïst om zich als voorlichter der mensheid op te werpen, of - andere mogelikheid - te intelligent om niet vooruit te weten dat men