dan lateren, voor wie de weg gebaand is; en het verdere bestaan van Djajadiningrat legt hier een klemmend getuigenis voor af - bij alle verschillen (die, tussen vrouw en man reeds, bij Oosterlingen enorm moesten zijn) haast als een revanche voor dat geknotte andere leven, dat, ondanks alle reclame die men ervoor gemaakt heeft, niet meer heeft mogen zijn dan een belofte. Djajadiningrat heeft de kans gehad zijn eerste opvoeding te herzien, zich verder te ontwikkelen; hij schrijft zijn mémoires bijna als een oud man, na een officiële carrière als weinig Indonesiërs wisten te ‘maken’.
Voor javaanse intellectuelen van de jongere generatie zijn deze beide voorgangers niet dan onder voorbehoud te aanvaarden: de herziene mémoires naderen zij niet zonder wantrouwen, en wat Kartini betreft, hoezeer ‘sympathiek’ en ‘bewonderenswaardig’ men haar altijd blijft vinden, de jongere Javaan staat sceptisch tegenover een zekere opvijzelarij van europese kant, tegenover de al te duidelijke europese (lees: specifiek-hollandse) invloeden ook in het proza van de brieven, die haar, onder invloed van Nellie van Kol bijvoorbeeld, over God doen spreken als een vrijzinnig-christelijke jongedame. Kartini, men moet het toegeven, schrijft vaak verfoeilijk, met de volle verfoeilijkheid van een bepaald soort schrijvende hollandse vrouw, in de hijgende-hart-toon van de Hollandsche Lelie, die zij met zo roerende en ridicule verering las, in die provinciale, dikke, Hoger-Leven-smacht-stijl, waar Holland alleen het geheim van bezit. Deze essentieel-ethische stijl, van Hollanders komend, smelt al heel gemakkelijk samen met een soort hunkering naar menselijkheid die ook sommige Javanen beheerst: het succes van de ethische richting is aldus, ook om andere dan utilitaire redenen, te verklaren. Kartini, die innemend is, eenvoudig, precies, en zelfs goed schrijft waar zij feiten meedeelt, wordt onuitstaanbaar als een hollandse mevrouw zodra zij begint te ‘voelen’. Het is geen argument tegen haar, waar zij geen andere voorbeelden had; het geeft integendeel een voortreffelijk beeld van de ontwikkeling der Javanen die zich ‘de westerse