dat behouden werd uit het minst ‘gebruikte’ bundeltje Vlamrood); en tenslotte hier eveneens betrekkelijk arm vertegenwoordigd, de meer moderne, ‘asfalt-achtige’ gedichten, waarin, op een overigens bijzonder rijke manier naar een soort zakelijke preciesheid, de inventaris à la Cendrars, werd gestreefd: Binnenruimte, Ramp, Tuin. Deze laatste zijn grijsgetint, ook als zij lichtend zijn, niet donker en rood-dooraderd.
Een nieuwe bundel, in de bijzonder verzorgde serie Ursa Minor verschenen (een beperkte oplage die door bibliofielen binnenkort even gezocht zal zijn als de nu vaak onvindbare Palladium-uitgaven), brengt 23 langere en kortere Atlantische Balladen. Hier werd het rijm, dat een van De Vries' sterkste hulpmiddelen is, bijna doorlopend opgegeven, maar het onnavolgbare rhythme is zo, dat men het nauwelijks mist, dat men ook in dit ‘blank verse’ onverminderd de gaven van deze dichter proeft en ondergaat. Het mysterie is hier bovendien bewust volgehouden: men stelle zich voor dat deze gedichten fragmenten zijn, opgedolven en meesterlijk vertaald, van een epos waarvan de verklaring verloren is gegaan. Suggestieve namen van steden, koningen en toveressen volgen elkaar op, en tenslotte is het incantatie-element van deze epische, lyrische poëzie ook weer altijd eender, altijd weer dat van de bard: en zoals de poëzie van A. Roland Holst aan Yeats herinnert, doen deze flarden van balladen over Atlantis misschien nog het meest denken aan Ossian. Er zijn dwingende toespraken bij, waarvan men de gewone zin niet vat, maar ook een paar ‘korte verhalen’, als van de prins die de krijgers uit hun nood leidt, en hen dan plotseling bij zijn eigen langverdronken lijk doet staan, die tot het meest Merlijn-achtig beklemmende horen dat De Vries ons gaf.
In Geïmproviseerd Bouquet vindt men lichtere proeven, inderdaad meer geïmproviseerd van inspiratie (dit is geen pleonasme voor wie het ‘dichtvak’ kent); en zijn tekeningen, de beste illustraties die men zich bij zijn gedichten denken kan, zijn dan ook het belangrijkste in deze bijdrage. In zijn tekeningen doet De Vries, die ook schilder is (al beschouwt hij