zeer waarschijnlijk is), dan toch één der meest gelezen dichters van Nederland. Op de eerste, ‘mooie’, druk van zijn verzamelde gedichten bij Boucher die in een ogenblik was uitverkocht, volgde een populaire uitgave bij Stols, en ziehier reeds de derde druk. Het is of het lezersvolk van Nederland plotseling de traditie van de huisbijbel in poëzie hervindt, en men heeft Greshoff dus - alweer niet helemaal ten onrechte - vergeleken met De Genestet; even fris als Greshoff nu aandoet, was de lieve Fantasio het in zijn tijd. Maar een dichter die telt, is in de eerste plaats een eigen persoonlijkheid, en wanneer men ter situering alle verwante zijvlakken heeft bekeken, houdt men dàt over waarom Greshoff een waarde zal zijn, als zijn strijdwaarde (die nu nog een rol speelt), als zijn voorloperswaarde zelfs, de lezer onverschillig zullen laten: als men hem zal lezen en herlezen als een der beminnelijkste mensen die zich in onze poëzie hebben geuit, een dichter, ongetwijfeld, want anders was deze wijze van zich te uiten immers mislukt, maar nog veel méér: een mens van wie men houdt.
Ik ken in onze poëzie van nu geen ander dichter, die er zo voluit in geslaagd is dàt te zijn. Woorden als vrijbuiter en bohème, op Greshoff toegepast, zijn als het ‘satanisme’ van Baudelaire: het is de goedkope schmink die het vlugst loslaat. Als Greshoff iets is, dàn een hartstochtelijk goed mens. Alle capriolen die hij maakt dienen tenslotte alleen om te bewijzen, dat een goed mens geen dooie diender hoeft te zijn. Als men zijn poëzie analyseert, kan men, ondanks de ongewone lenigheid van zijn vers en de gaafheid van zijn strofe, telkens het hoofd schudden: er is niet genoeg gezift, hij heeft te veel regels nodig alvorens de treffers uit te delen waarvan hij ook alleen het geheim bezit; hij verlustigt zich soms in fraaie arabesken die niet méér zijn dan poëtische decoratie; hij redeneert, tot in zijn meest geladen momenten, zoals het uitvalt en verre van foutloos; hij zondigt telkens tegen de goede smaak... Maar als men hem met de andere beoefenaren van dit soort vergelijkt, welk een poëtische cultuur, een vakmanschap, een ‘standing’. Wanneer Greshoff als dichter een bo-