aan ‘zijn verloofde’ - beoogt men de zachtere kanten van zijn gemoed te bewijzen.
Vóór hij zijn lange reeks dagboeken uitgaf, die met Le Mendiant Ingrat aanvangt, vermomde Bloy zijn treurig bestaan in nauwelijks minder autobiografische romans; zijn commentatoren zien zich nu voor de taak gesteld om overal aan te stippen, waar de werkelijkheid van de fictie verschilde en wie de modellen waren van de figuren uit de twee romans Le Désespéré en La Femme Pauvre, waarin de Bloy-gemeente zijn meesterwerken wenst te zien.
‘Véronique’ uit Le Désespéré, vernemen wij nu dus, heette in werkelijkheid Anne-Marie Roulé, of Roullé of Roulet, en, volgens een voetnoot, waarschijnlijker nog: Rouleau. Zij was ongeveer zoals Bloy haar in Le Désespéré beschreef; hij had inderdaad een artistieke en ongeoorloofde liefdesverhouding met haar, waarvan hij als katholiek doorlopend kwellingen ondervond, en hij trachtte haar te ‘redden’, wat hem in werkelijkheid nog beter dan in de roman gelukt schijnt te zijn. Zij werd aangedaan met gevoelens van heiligheid en onderwerping, die de zijne verre overtroffen; geen zweem bleef over, mag men aannemen, van de demon, die haar nederig verblijf tot in alle hoeken scheen te vullen, zoals Bloy in een brief aan een derde mededeelt, erbij voegende, dat hij daar dan ook ‘stierf van angst’. De heldin van La Femme Pauvre doet, wat haar leven en sterven betreft, en vooral haar nederige staat, veel aan ‘Véronique’ denken; maar Bloy noemde haar in zijn roman ‘Clotilde’, en haar echte naam was Berthe Dumont. Beiden waren eenvoudige zielen, beiden waren in staat zijn waarde te erkennen en te bewonderen; bij beiden heeft hij erover gedacht de ongeoorloofde betrekking door een huwelijk te wettigen. Beiden stierven inplaats van met hem te trouwen; en hij huwde ‘la Fiancée’, een deense, genaamd Jeanne Molbech.
Dergelijke feiten en uitleggingen somt vooral René Martineau in zijn boekje op, in een stijl die geen stijl meer is, niets dan een kinderlijke opsomming van bijzonderheden, een naief