kwellend probleem geweest te zijn; bovendien, hij wilde hun liefde immers gaaf houden, en misschien zouden zijn analyses niemand werkelijk geïnteresseerd hebben, zonder de tragiek van dit slot. Renan zegt van Jezus dat hij, om zijn leer te bevestigen, de dood aan het kruis nodig had; dat hij anders een leraar gebleven zou zijn als een ander, verouderd tussen zijn leerlingen en spoedig na zijn normale dood vergeten: de opvoedkundige vijftiger van André Rouveyre schijnt een soortgelijke bekroning van zijn taak te hebben gewenst. De lezer blijft natuurlijk vrij te betwijfelen, dat de vrouw in kwestie niet de dupe werd van deze straffe maatregel, maar als hij een lezer is die de regels van het spel respecteert, zal hij meteen toegeven dat voor de compositie van de ‘roman’ een andere ontknoping veel minder bevredigend had kunnen zijn.
Rouveyre is in de franse letteren een aparte en merkwaardige geest: uiterst scherp, bijtend, moordend als geen ander wellicht als tekenaar, veel te bitter en te moordend en te ‘humorloos’ voor een caricaturist, zoals althans mevrouw Jane Catulle-Mendès erkende, die een aanklacht tegen hem indiende om haar portret in Visages des Contemporains (uit latere drukken op last van het tribunaal verwijderd). In zijn geschriften kon men Rouveyre leren kennen als dezelfde onmeedogende scherpkijker, maar evenals hier, zou men zich ook elders kunnen beklagen over de manier van schrijven die hij zich bij dit scherpkijken heeft aangewend. Door te veel te willen opeenhopen in enkele zinnen, door een samengestelde syntaxis die diepte en volume tegelijk moet weergeven en daarbij rhythmisch en muzikaal tracht te zijn, vervalt men bij hem voortdurend in duisternissen, waarbij men zich afvraagt wat eigenlijk irriterender wordt: het toonloze van zoveel woorden toch, het stuntelige rondtasten van zinsdelen die hoogstwaarschijnlijk penetrant gedacht werden, of de afwezigheid van alles wat aan directe weergeving van een werkelijke intelligentie herinnert. Men twijfelt niet aan de denker en de analyticus Rouveyre; men meesmuilt bij een verfijning, die zolang woog, wikte en rangschikte tot men te doen