liaansch kent, geeft een critiek over een vertaling van Dante. Het kan niet belachelijker, maar de ingewijden weten wel, dat hij niet altijd eigen werk levert en wij weten wel, voor wien dat heer al zijn prutswerk 5, 6, soms 7 malen moet overmaken.
Ik weet natuurlijk niet of U in Gouda informaties heeft ingewonnen omtrent dat heer, zooals ik U aanraadde te doen maar indien U mijn raad indertijd heeft opgevolgd, zal U ook reeds hebben begrepen, waarom hij schreef, dat Multatuli hem in de brieven 't liefst was. Bah, wat is die kunstwereld toch alles schijn.
Ik begon dezen brief met te zeggen, dat U mij verrast heeft met de toezending van 't artikel, hetgeen ik als een vriendelijkheid uwerzijds beschouw, en inderdaad ik was zeer verrast, omdat ik, eerlijk gezegd, dacht dat U boos op mij was en daarom niet op mijn schrijven van half December antwoordde.
Ik ben dikwijls van plan geweest U te vragen, waarom dit zoo was, want ik kon maar niet begrijpen dat ik U òf met de uitnoodiging òf met het oordeel zou hebben beleedigd, maar door allerlei omstandigheden, waaronder de groote drukte, die de komst van onze beide pleegkinderen, de kleine Dora en Theo Swart Abrahamsz, ten onzent, meebracht, is er niets van gekomen. Daarom herhaal ik thans ons vriendelijk verzoek, eens persoonlijk kennis met U te mogen maken. Wij wonen tot eind Augustus in de J.P. Coenstraat 37, want mijn man moet hier zijn voor de Fransche examens.
Met de meeste hoogachting en vriendelijke groeten verblijf ik gaarne Uwe dw.
A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo
Om niet te ‘camoufleren’ geef ik het document met alle onbeduidende en niet ter zake doende details; het is mij om de toon en het ‘generaal-aspect’ te doen. Hierna blijkt zonneklaar dat van aanpappen met jhr de Kock geen sprake was,