ongeneeslijke incompatabilité de caractères voortdurend sterker geneigd zijn de zaak den rug toe te keeren, du Perron schimpt en vecht alsof er nog iets te bereiken viel, - en als minste, ik vrees als eenige resultaat bereikt hij dan dit: dat zijn gal gelucht wordt.
Toch kwam er een keer in het droevige huwelijk tusschen hem en de hollandsche muze, en voor mijn gevoel ligt die kentering ongeveer in den tijd tusschen ‘Vriend of Vijand’ en ‘Tegenonderzoek’. Ik wees al op zijn warme bewondering voor Slauerhoff en ter Braak. Ik zou verder, in een eenigszins ruimer verband, vooral kunnen wijzen op zijn studie over ‘Lady Chatterley's Lover’ (Forum, Juni 1932), waarin hij in de geijkte tegenstelling tusschen Huxley en Lawrence de menschelijkheid van den laatste verkiest boven de overwegende intellectualiteit van den eerste. Ik zeg niet, dat hij tevoren de intelligentie als alleenzaligmakend gezien heeft, - zijn liefde voor Dostojewski en Stendhal zouden het tegendeel kunnen bewijzen, - maar dat hij, uit die duistere behoefte om niet alleen anderen maar vooral ook zichzelf te kort te doen, zijn intellectualiteit vooral in dienst stelde - niet alleen van zijn haat, maar zelfs van zijn wrok, van zijn slechte humeur, van zijn arroganties en préjugés. Niemand kan, denk ik, uit zijn werk begrijpen, welke positieve karaktertrekken, welk een hartstocht achter dit gemelijk en faciel cynisme verborgen lag - en nog heeft hij slechts een glimp laten zien van den gloed en de sterke, romantische krachten van zijn natuur. Maar de toon is volkomen veranderd.
Voor sommigen is du Perron vooral de schrijver van deze ‘Cahiers’, voor velen van ‘Nutteloos Verzet’; voor mij is hij eigenlijk vooral de schrijver van zijn brieven en van zijn nog ongeschreven Autobiografie. Hij heeft bijna de