E. du Perron
aan
De avondpost
Den Haag, 14 februari 1940Ga naar voetnoot1.
Den Haag, 14 Febr. '40
Mijnheer,
U bent een braaf mensch; dat proeft men uit eiken regel dien u schrijft. Multatuli was voorzeker het tegendeel van wat u bent. Zijn schoondochter echter, die in staat bleek 500 blz. lang te krijschen, moet weer heel braaf zijn. Tot zoover klopt alles als een bus.
Zonderling is echter de wijze waarop u in uw blad de zaak behandelt, die ik kortheidshalve de rel van de wrekende schoondochter wil noemen. U begint met in 2 artikelen te verklaren,Ga naar voetnoot2. dat dit alles zoo onverkwikkelijk is en veel te lang heeft geduurd. Daarna nam u een ingezonden stuk op van een toegewijde kennis van de schoondochter, die er een schep bovenop doet, maar vooral in den zin van dat men er niet ernstig genoeg op is ingegaan. Dat is u blijkbaar weer niet genoeg, want u doet er een nieuwe en even groote schep op en dankt den inzender voor zijn ‘steun’. De behoefte aan bekorting van het onverkwikkelijks, die uit dit alles spreekt, is treffend.
Laat mij u en uw inzender mogen geruststellen, in het gegeven verband: er zal ernstig op de ‘historische waarheid’ van de schoondochter worden ingegaan. Mij is bekend, dat dr. Julius Pée een antwoordGa naar voetnoot3. voorbereidt; en wat mijzelf betreft, er ligt een brochure van mij ter perse, getiteld Multatuli en de Luizen, uit welken titel u reeds blijken kan hoeveel ernst door mij aan de zaak werd besteed. Als u en de uwen daar dan weer met gepaste vlijt op ingaan en daarna weer op het antwoord van dr. Pée, zal het Nederlandsche volk zeker niet tekort komen aan wijsheden over Multatuli, terwijl de geestelijke en moreele herbewapeningGa naar voetnoot4. er ongetwijfeld ook zéér door zal worden gediend.
Ik schrijf u dit, Mijnheer, met de prettige voorsmaak dat mijn brochure niet voor niets geschreven zal zijn en u dankend voor de kortheid, die ik in de toekomst van u verwacht en voor de plaatsruimte die u mij nu wellicht reeds verleenen wilt.
Met beleefden groet, Uw dw.
E. du Perron.