E. du Perron
aan
E. Gobée
Den Haag, 20 december 1939
Den Haag, 20 Dec. '39
Geachte Heer Gobée,
Gisteren kreeg ik hier onverwacht bezoek van mevrouw Sjahrir, die ik nog niet kende. U weet wel, die hollandsche vrouw die indertijd teruggestuurd is. Zij is later, bij volmacht van den kant van Sjahrir, hier in Holland nogmaals getrouwd en nu dus door huwelijk ‘inlandsche’; en zij heeft gisteren van minister Welter de toestemming gekregen om naar haar man te gaan op Banda.
Alleen heeft zij geen geld, en daar zij met haar 2 kinderen daarheen wil, zal zij (zelfs als zij 4e klas gaat?) zooiets als f 1500. moeten hebben. Zij kwam mij nu vragen wat zij doen moest. Ik ken geen menschen met geld en kan zelf zoo goed als niets missen, helaas. Maar zij sprak van een ‘comité’ - en wie daarvoor te vragen; verder wilde zij weten aan wie zij iets kon hebben in Indië; of zij niet met den heer PijperGa naar voetnoot2. kon gaan spreken; of er geen kans op zou zijn Sjahrir naar hier te krijgen, wat hij graag zou willen en wat natuurlijk veel minder kostbaar zou zijn; en nog andere vragen, waar ik weinig idee van heb.
Ik heb haar nu aangeraden zich tot u te wenden, daar een halfuur praten met u haar heel wat beter op weg kan helpen, op dit terrein, dan 2 uur met mij. Misschien zal zij u dus eerstdaags schrijven. Zou u haar dan willen ontvangen? Zij maakte op mijn vrouw en mij gisteren een zeer sympathieken indruk: eenvoudig, flink, eerlijk. De minister heeft haar gewaarschuwd dat Sjahrir haar nu op Banda ‘verstooten’ kon, enz., en zij heeft er ons met humor over gesproken. Zij is nu 6 jaar van haar man gescheiden en kende hem vóórdien al een paar jaar.
Met vriendelijke groeten van onsbeiden voor ubeiden, gaarne uw
EduPerron
P.S. Ik zal u eerstdaags een art. in Krit. en Opb.Ga naar voetnoot3. sturen van Soejitno Mangoenkoesoemo, over wien ik u sprak, en dat u misschien op sommige punten zal interesseeren.