E. du Perron
aan
Soejitno Mangoenkoesoemo
Bandoeng, 11 mei 1939
Bandoeng, 11 Mei '39.
Beste Soejitno,
Tusschen het lees- en schrijfwerk door, even dit antwoord op je brief. Ik zal mij met die P.B.-zaak niet bemoeien; tenzij zij zelf per se ruzie willen hebben. Al wat je mij gezegd hebt, heb ik tegen mezelf ook gezegd. Inderdaad, ik kan me hun plezier voorstellen om zich tegen een ‘blanda’ die hen lomp behandelt, eens goed te laten gelden, maar hoè mal is dit dan niet! 1o. Mijn stuk over Dajoh, in hetzelfde nr. nota-bene, zou hen al van gedachten moeten doen veranderen; 2o. ik ben toch niet alléén redactie v. K. en O., ook Soebardja is daar lid van en wij, d.i. Koch en ik, hebben dan ook hèm gevraagd zich met de booze jongelui te verstaan; 3o. Alwi, de vertaler, die er ook van langs schijnt te moeten krijgen, is Indonesiër èn vriend van Sjahrir!; 4e. Sjahrir zelf is toch zeker de auteur in dezen, en moet er toch wel in gekend worden?; 5e op die briefkaart stond deze onzin: dat zij de noodige maatregelen zouden nemen als wij voort zouden gaan met P.B. als bron te vermelden! - terwijl dat nu juist eerste plicht is bij overnemen van stukken!; 6e, dat wij geen verlof vroegen is juist bewijs van kameraadschappelijkheid, dùs van ‘ebenbürtigheid’; want als we iets overnamen uit een blad van ‘minderen’, zouden we zéker permissie (izin)Ga naar voetnoot1. vragen! Kortom, vanuit heerschende intellectueele begrippen gezien (westersche dan, maar Sjahrir en Takdir zelf beroepen zich daarop!) is deze heele manifestatie ongerijmd. Wij westersche intellectueelen - neem Donker en mij - bestrijden elkaar fel, maar elkaar ‘in rechten aanspreken’ over een overgenomen artikel, is ondenkbaar! Vooral waar het art. 1o mèt duidelijke bronvermelding werd overgenomen, 2o mèt duidelijk uitgesproken waardeering.
En per slot: als ik Takdir en Armijn PaneGa naar voetnoot2. niet kende en hen juist wèl als ‘ebenbürtigen’ geklasseerd had, zou de zaak nog anders staan. Juist om mijn goede opinie over hen, leek mij die permissievragerij ònkameraadschappelijk. Maar soedah, laat ons rustig noteeren dat ik mij heb vergist. -
Ik schrijf je dit alles ‘en marge’ van de zaak zelf, waar Soebardja zich voor gespannen heeft. Ik voor mij zou het allerliefst honorarium aan Sjahrir op Banda zenden, maar als de autoriteiten van P.B. ons liever ‘boete’ willen laten betalen, - och, dat kan ook. Het is, wat mij betreft, zelfs geen beletsel om te hopen, dat zij zich eens even heroïsch zullen gedragen tegen ‘blanda's’ die anders gewapend tegenover hen staan.
Denk er nu maar verder niet over en vooral, zeg Takdir er maar niets van. Ze zien je toch al aan voor een serviele bewonderaar van mij, en ik zou 't bepaald persoonlijk zeer onaangenaam vinden als je er ruzie door kreeg. Ik zal me wel redden, of ze me als vriend aanzien of als ‘spion’. Deze historie is voor mij weer leerzaam geweest; dat is altijd dat. - Succes met je studie in de desa,Ga naar voetnoot3. en tot nader.
Steeds je E.
P.S. Hartelijke groeten ook van Bep natuurlijk, en aan Tis. Bep zegt dat wij Tis vooral niet moeten onderschatten; dat zij het type is van de kunstenaarsvrouw, de Gefährtin, en dat zij op haar stille manier een hoop doet. Maar ik ben daarvan overtuigd!
Groeten aan de kinderen ook en van Alanus.