E. du Perron
aan
G.M.G. Douwes Dekker
Bandoeng, 29 november 1938
Bandoeng, 29 Nov, '38.
Waarde Heer Douwes Dekker,
Teruggekomen van een totaal mislukte herstellingsreis, vind ik hier een briefje van uw broer, die mij meedeelt dat u zelf nu ziek bent en zelfs dat ik u niet mag telefoneeren. Dit bezorgt mij wroeging dat ik u niet na uw bezoek hier (toen ik net een wandelingetje in de buurt maakte) niet meer getelefoneerd heb; de reden daarvan was: 1o dat ik mij zelf zeer ontmoedigd voelde, 2o dat het vanzelf sprak dat u altijd welkom bent.
Feitelijk ben ik na mijn ‘ontslag’ uit het ziekenhuisGa naar voetnoot1. allesbehalve goed geweest, en nu nog heb ik 's avonds weleens verhoogde temperatuur. Toen ik pas hier thuis was, voelde ik eerst recht hoè uitgeput en ellendig ik eraan toe was; vandaar mijn depressie. Dat gaat nu iets beter - hoewel de verandering van klimaat niets heeft geholpen, want het woei overal verschrikkelijk of het regende en het was kil; en kortom, ik heb nog 3 dagen in het ziekenhuis in Buitenzorg gelegen om wat ‘uit te rusten’. Alleen bestraling met hoogtezon heeft mij goed gedaan.
Maar daar zit ik u - min of meer bijwijze van excuus geluk-kig! - te onderhouden over mijn kwalen, en u bent ziek! Wilt u mij hierna even laten opbellen, door uw vrouw of een andere huisgenoot, om mij mee te deelen hoe 't nu gaat? Ik zou u ook best willen opzoeken, als u dat niet vermoeien zou, maar moet dan eerst hooren wanneer ik komen mag.
In ieder geval: het beste! en ik hoop: tot spoedig ziens,
Steeds uw
EduP.