E. du Perron
aan
G.M.G. Douwes Dekker
Tjitjoeroeg, 29 augustus 1937
Zondag.
Waarde Heer Douwes Dekker,
Gisteravond kwamen de proeven met uw potloodkrabbels. U zult ontwaren dat ik met ⅞ ervan rekening gehouden heb. Op enkele plaatsen had ik dat al, zooals ik voorzien had; ook de passages die mij zelf wat omslachtig waren voorgekomen hebt u precies zoo bevonden als ik. Het spijt me dat u niet alles hebt kunnen doornemen.
Daar waar u het had over het schrijverschap heb ik een voetnoot gezet.Ga naar voetnoot1. Als u mijn ander werk gekend had, zou hier voor u geen misverstand zijn geweest, want sinds jaar en dag verkondig ik: eerst de persoonlijkheid, dan de schrijver. Maar 't is waar, ik mag zooiets niet als bekend veronderstellen en andere lezers kunnen er net zoo tegenover staan als u. - Ook aan andere notities heb ik veel gehad.
Ik heb één ding: juist omdat ik Multatuli zoo groot vind, denk ik: ‘er kan gerust wat af’. Er zijn verschillende dingen in hem die ik gerust zou willen blootleggen, om erbij te zeggen: ‘En wat dan nog?’ Vooral tegen hen die hem aanvallen. Maar het is waar, deze manier van strijden hoeft niet te vervallen in onrechtvaardige, of zelfs maar gesupposeerde, bekladderij van M.
Ik hoop dat het geheel voldoet. Van het regeeringsbesluit heb ik zéker gebruik gemaakt.Ga naar voetnoot2. Beste groeten en veel dank van uw
EduP.