E. du Perron
aan
J. Greshoff
Tjitjoeroeg, 23 juni 1937
Tjitjoeroeg, 23 Juni 1937.
Beste Jan,
Alvorens over te gaan tot prettiger dingen, kom ik terug op de Saks-historie, omdat het wel lijkt dat ik òf ontzettend onduidelijk schrijf òf dat jij, zoodra een geval als dit zich voordoet, van een zoo mauvaise foi wordt dat begrip voorkomen wordt. Ik sta althans even vreemd tegenover de geestesgesteldheid waar jij nu blijk van geeft, als jij tegenover de mijne. M.a.w. ik begrijp er niets van dat je me niet begrijpt!
Allereerst: er is m.i. geen sprake van dictatorachtigheid van mijn kant, noch van de meening van E. du P. alleen. Er bestaat, dacht ik, voor ons, voor jou, Menno en ‘de onzen’ een Multatuli, en het stuk van Saks is daar een pietluttige, Janlubbesachtige bevuiling van. Het gaat er niet om zijn meening te ‘onderdrukken’, en hem ‘de mond te snoeren’ omdat hij 't niet met E. du P. eens is, zooals je 't voorstelt, maar hem te vragen zijn viezigheid in een ander tijdschrift te loozen, als niet hoorende bij ons. Ik verwijt jou, jullie, dat stuk geplaatst te hebben omdat het doet veronderstellen dat G.N. het met deze opvattingen van Saks eens is, en omdat G.N. zijn medewerking heeft verleend; verder niets. Ik sta zéér sceptisch tegenover het onderdrukken van viezigheden, heusch, - ik vind het alleen onze plicht aan bepaalde rotzooi niet mee te doen.
Je theorie van objectief tijdschriftleiderschap aanvaard ik geen moment. Jij bent leider van het tegenwoordige G.N., en het tegenw. G.N. is wat het is, omdat jij Jan Greshoff bent. Als jij niet jij was, wij niet wij, en dùs G.N. geen G.N., was alles best geweest. Nu heb je je, èn als Jan Greshoff èn als leider van G.N. tegenover onze (ik zeg niet mijn) trouw aan Multatuli misdragen. (Variant van jou op Patijn).Ga naar voetnoot1. Dàt is wat ik je verwijt, en wat ik je blijf verwijten, als je je tracht te verschuilen achter dergelijke excuusjes. Als mijn idee van ‘ons’, van òns G.N. verkeerd is, schrijf het dan per keerende post en mijn antwoord zal duidelijk zijn: dan hoor ik er niet meer bij, dus veel geluk met alle Saksen verder en schrap mij als medewerker. Het zou mij zéér spijten, ik hoop dat het niet hoeft. Maar ik ben bereid je dit bewijs te geven van wat G.N. voor mij is - althans was, vóór mijn vergissing dan.
Dit heeft met dictatorschap niets, hoegenaamd niets, te maken, en alles met fair play onder strijdkameraden. Saks is een Jan Lubbes en zijn bevuilerij van Multatuli is òns G.N. onwaardig.Ga naar voetnoot2. Als je dit niet voelt, is er iets bij je afgestompt.
Je houdt me de vervolgroman van G.N. voor, ook een prachtargument! Mijn oude schoen wist dat G.N. één vervolgroman brengt. Maar het vuile stuk van Saks is géén roman! Jij hebt mij, onlangs nog, en naar aanleiding van mijn stukken over Multatuli, bezworen ze vooral niet te lang te maken, omdat vervolgstukken tegen de grondwet van G.N. ingingen; omdat een essay of novelle dus niet in stukken mocht. Als ik je verkeerd citeer, waar sloegen die woorden dan wèl op? Daarom heb je E poi muori toch een jaar lang uitgesteld, na er mij eerst om te hebben gevraagd? Vanwaar nu deze procureursverwijzingen naar een roman? Ook dit is jou onwaardig. Wil je dit vol blijven houden, antwoord me dan pertinent op deze vraag: waarom kon E poi niet in 2 stukken en het vuile stuk van Saks wel?
Als je denkt dat ik het prettig vind je zoo te schrijven, vergis je je. Je bent een van de weinige menschen op wie ik 100% gesteld ben, op wie ik 100% vertrouw. Maar goddome, daarom juist. Daarom wil ik ook dit gelul tusschen ons niet! Dan ga ik liever uit G.N. en bezorg je geen verdere last met wat je mijn dictatorsneigingen gelieft te noemen, met een volslagen gebrek aan psychologie, onderscheidingsvermogen en wat dies meer zij.
Je had één ding tot je exkuus: die sterfbedbelofte van Coenen aan zijn beste vriend Saks (hoe roerend!). Dat was genoeg geweest en dat had ik aanvaard. Maar de heele rest, die tijdschriftleiders-kletsika, had dan toch weggekund? Wat die sterfbedscène zelf betreft, daarover heb ik één opinie. Coenen, die de triomf was van de labbekakkigheid, was inderdaad karakterloos genoeg - hij, die immers zoo'n prachtig portret van Mult. op zijn schrijftafel had staan - om het stuk te apprecieeren van Jan Lubbes Saks. Maar één ding blijft: dat Jan Lubbes Saks hem dan unfair bejegend heeft, door hem een opgewarmd stuk aan te smeren - en dat op zijn sterfbed! - nadat hij in 1927, in hetzelfde G.N., precies ditzelfde uitentreure had afgeluld. Daarop antwoord je niet. Maar daarmee heeft Saks zijn stervenden vriend, en na diens afsterven, jùllie belachelijk gemaakt.
Ziedaar. Ik zal je nu niet storen in je tijdschriftopmaak en stel je de volgende praktische zetten voor: Ik corrigeer nu Multatuli's naleven (dat hier al ligt) en verzend het vandaag nog per gewone mail, want het is nu 23 Juni, dus dan is dat nog tijdig genoeg voor 1 Augustus. Ik zet er niets bij, vooral niet waar ik stuk 1 van Jan Lubbes Saks nog steeds niet ontving en niet weet of er niet nog een stuk 3 of zelfs 4 komt, want daarop antwoordde je me ook niet. Zoodra ik Jan Lubbes in zijn geheel gelezen heb, antwoord ik erop, met een nieuw stuk, dat dan maar zoo kort of zoo lang moet worden als 't uitvalt (binnen redelijke proporties). Ik reken dan op jou om dit stuk zoo spoedig mogelijk te plaatsen, d.w.z. met achteruitstelling, ditmaal voor mijn plezier, van alle andere stukken. E poi muori reken ik bij die andere stukken, zet dat desnoods in December pas of volgend jaar.
Het gaat hier om iets wat ik mij zeer aantrek; vind dit dwaas of niet, onbegrijpelijk of niet, voel het of niet, maar houd het voor absoluut waar. Als iemand in het tijdschrift van Menno bv. joù op die manier bevuild had, zou ik niet meer gegriefd kunnen zijn. En ik zou zeer kwaad zijn op Menno dat hij het geplaatst had. Of Saks voluit teekent en een groot essayist is, doet er niet toe; er zijn opinies die in bepaalde tijdschriften niet thuishooren: zoo geen afbrekerij van Multatuli door Lubbes in een tijdschrift van ons.Ga naar voetnoot6. In dit ons zit heel mijn verwijt, en wat mij nu het meeste grieft is dat je 't niet precies zoo voelt. Ik zou daarop gezworen hebben, een maand geleden nog! Multatuli is een vriend van ons, niet minder dan jij van mij of andersom; hij had bij ons veilig behooren te zijn voor een laffe, kleinzielige, stomme, rothollanders-kleineerderij als waarmee G.N. zichzelf nu heeft te kijk gezet. Ik neem hiervan geen letter terug; vind je dat ik ongelijk heb of te onmogelijk word, dan herhaal ik: ik ben bereid mijn dwaling in te zien op één manier, nl. dat ik mijzelf als blijkbaar niet meer hoorend bij G.N. beschouw.
***
Het is eigenlijk onmogelijk om na het voorgaande, na dergelijke rot uiteenzettingen die blijkbaar noodig zijn tusschen ons, je nog prettig over wat anders te schrijven, maar ik wil het toch probeeren.
Eerst het practische: het adres van Ritman, J.H., is Bataviaasch Nieuwsblad, Sluisbrugstraat, Batavia. Hij zegt dat hij zich jou van vroeger herinnert toen hij sportverslaggever (?) was van de Telegraaf. Spreekt aardig over je. Maar heeft géén geld. Wordt gekortwiekt door zijn directeur, een zekere Molenaar, meen ik, als Schilt door De Lang. Maar stuur hem, of mij, tòch wat van die stukken, als ze in Holland niet te plaatsen zijn.
Het idee om H.v.d. Bergh in UrsaGa naar voetnoot7. te zetten lijkt mij best. En H. de Vries, waar komt die tenslotte? Herdruk van Rebuten ook verblijdend.Ga naar voetnoot8. Ik heb Boucher zijn congé gegeven, 's mans prollige briefstijl werd me te machtig. Ik dacht dat de brief van Bakker Niersteen was, maar Boucher bevestigt per speciale kaart dat de prolligheid van hem persoonlijk komt. Ook goed.
Hampton Court: vergeleken bij Menno's essays is het wschl. ‘minder’, vandaar die neiging tot onderschatten, ook bij de vrienden, grootendeels door vergelijking. Maar herinner je dat ik althans geschreven heb hoeveel eerlijker ik dit werk vond,Ga naar voetnoot10. en hoeveel meer waard, dan al de romans van Maurits Dekker, die opeens voor zoo ‘rijp’ doorgingen. H.C. is en blijft jeugdwerk; maar als zoodanig onderschat ik het zeker niet.
Wat ik doe nu Multatuli af is? Studeeren in ‘indische onderwerpen’. Ik voel me als een jongen die vroeger zijn les verkeerd geleerd heeft en nu over moet beginnen. Verder heb ik me voorbereid om stukjes te leveren, als jij, met het oog op de ‘bijverdienste’; maar waar ze te plaatsen? Het Vad. is ons even hard afgevallen als jou; en misselijker zelfs, gegeven die weigering van een medewerkerskaart.Bep is vandaag terug uit Bandoeng en van de eindexamens; is flink moe en heeft inpl. van f300 eig. maar een f150. verdiend, vanwege de pensionkosten met het Alijntje samen. Veel te vertellen van hier is er ook niet, behalve in details en over menschen die je toch niet kent, zoodat je daarvoor beter wachten kunt op dat ‘boek over Indië’ als dat vroeger of later komt. Echt ‘gebeuren’ doet er niets. Ik zal je inlichten als ik werkelijk wat ‘gevonden’ heb, dat is dan een ‘gebeurtenis’ in ons bestaan. Prettig lezen of werken voor mezelf, anders dan af en toe, daar ben ik gewoon nog mijlen van af; ik lees allerlei nuttige en vervelende lectuur. En Bep is allesbehalve gewend; integendeel, ik heb de indruk dat ze haar uiterste best doet om het hier prettig te vinden, en dan ook extra let op alles wat hier mooi of prettig is, maar alleen maar om daarna des te beter te voelen dat ze innig het land heeft aan dit land. Klimaat, vocht in huis, inlandsche bedienden, ze kan er eig. wel erg slecht tegen; daarbij is dit huis 's avonds hol en somber, dus tenslotte zijn alleen de morgens aangenaam. En 's middags tusschen 5 en half 7. Omgang is hier en daar mogelijk, zelfs geschikt, er zijn menschen met meer persoonlijkheid en finesse dan de Nijkerks bijv., maar vrienden waar je echt op gesteld bent, als jullie in Europa, niet één. We zullen er wel te oud voor zijn om die nog te maken. En mijn oude vrienden, vooral Adé dan, zitten zoo ver af dat we ze nooit zien (bovendien zijn die voor Bep niet hetzelfde als voor mij). Mijn oude vriendin Dora, over wie ik je schreef, heb ik nu meer gezien: zij zeif is nogal grappig en pittoresk, maar het heele milieu is aardiger in een boek dan in werkelijkheid en haar man is - of ik zou me al heel erg moeten vergissen - doodgewoon het type van den Indo-pooier. Als we nog eens in Batavia gaan wonen verandert natuurlijk alles.
Nu, tot zoover, voor ditmaal. Veel hartelijks, ook van Bep en aan Atie, steeds je
E.
Bep zegt: ze heeft hààr ‘formule’ voor dit land gevonden: nl. dat het een zalig land is om in te reizen en een afschuwelijk land om in te wonen. Dat is wat je noemt ‘des rapports de touriste.’ Maar ik kan precies begrijpen wat ze bedoelt en hoe juist het, voor haar, moet zijn. Ik ben, ondanks alles, hier ‘grootgebracht’. (Gedong Menu is nu bewoond door kleermakers!)