E. du Perron
aan
N. Debrot
Parijs, 16 juli 1936
Parijs, 16 Juli 1936.
Waarde Debrot,Ga naar voetnoot1.
Den laatsten keer dat ik even in Holland was, hoorde ik dat je er terug was; maar je had geen vast adres, en ik had toen nog maar 1 of 2 dagen. Nu hebben we het plan gemaakt, hier, om naar Indië te gaan; het kàn zijn dat we in October al vertrekken, maar het waarschijnlijkste is 15 November of begin December; in ieder geval hoop ik 1937 in Indië te beginnen. Vóór ik wegga, zou ik je graag nog ontmoeten. Wschl. gaan mijn vrouw en ik in Augustus al voor een paar dagen naar Holland, - voor een paar weken misschien wel, - maar zooniet, dan zal ik vóór de afreis, dus in October of November, toch zeker in Holland komen om afscheid te nemen. Ben je er dan? of kom je misschien vóór dien tijd nog hièrlangs? Als je alleen bent, kan je zelfs bij ons logeeren.
Ik schrijf je met deze ‘hartelijkheid’ omdat ik, indertijd al, en nu, met het vooruitzicht op Indië, hernieuwde hartelijke gevoelens koester voor den schrijver van Mijn zuster de Negerin. Ik zal binnen een paar maanden nu het gevoel kennen van je hoofdpersoon, als ik ‘Gedong Lami’Ga naar voetnoot3. terug zal zien; en ik kan nù al voelen wat het zijn zal en neem mij voor om het op te schrijven, al zou het alleen maar zijn voor mezelf. En het grappige doet zich nu voor dat ik, als ik in de wereldliteratuur zou zoeken naar een passage die ik dan ‘ervaren’ wil, niets beters zou weten te vinden dan de passage die jij geschreven hebt,Ga naar voetnoot4. en die (voor mij althans) tot de ontroerendste dingen behoort die ik ooit las. Er is een flink stuk literair compliment hierin opgenomen misschien, maar toch, zoo bedoel ik het niet. Hoofdzaak is dat je weet hoezeer je verhaal mij van ‘mensch tot mensch’ iets gedaan heeft; en àls Ducroo je niet onverschillig liet, dan zou ik willen dat het op ditzelfde gebied was, en dus maar zijdelings - - als conditio sine qua non - om de literatuur. Dat je verhaal, bij alle gemeenschappelijke of verwante sfeer in onze herinneringen, mij alleen maar geërgerd zou hebben als bv. Székely-Lulofs het ‘gesteld’ had, hoeft toch geen nader betoog.
Laat eens hooren of er kans is dat we elkaar in Augustus zien, en geloof mij, met de beste gevoelens waar een ‘verdachte sinjo’Ga naar voetnoot5. (deze qualificatie is er een van de zwarte fascisten, hoor ik) toe in staat is, gaarne je
E. du Perron
88 bd. Murat Paris (16e)