E. du Perron
aan
A. Roland Holst
Parijs, 30 november 1934
Parijs, 30 November.
Beste Jany,
Ik heb kennis gemaakt met Eric de Haulleville, en vraag mij nu af of onze gelijkenis voor jou niet in het ‘exaspereerende’ ligt! Bep zegt dat zij hem er een heele avond op aangekeken heeft, maar dat de gelijkenis steeds ‘nuller’ werd - maar Bep is te veel partij, en ik moet zeggen dat hij inderdaad een mitrailleurachtig orgaan heeft, zelfs voor mij, en dat zijn discoursen nogal luchtig, ik bedoel: springerig zijn en tenslotte - hier was de gelijkenis voor mij onbetwistbaar - dat hij het koord van de lamp uit het stopcontact heeft getrapt, zonder daardoor in zijn woordenvloed te kunnen worden gestuit. Tenslotte heeft hij ons tot het laatste toe vastgehouden, terwijl wij hem telkens te kennen hadden gegeven dat we bij vrienden moesten eten, zoodat het bezoek ons een extra-taxi heeft gekost. Dit alles is heelemaal niet erg; maar ik heb hem sindsdien geschreven - op zijn verzoek - om hem ergens te ontmoeten, voor een boek dat ik hem terug moest geven, en ook die afspraak schijnt lucht te zijn geworden. Misschien is hij ook eerder weggegaan uit Parijs dan hij dacht, zoodat mijn briefje hem niet bereikt heeft. Alles bij elkaar vind ik het een niet ongeschikt iemand, maar zonder eenig houvast; àl te surrealistisch-lichtbevederdGa naar voetnoot2. voor mijn smaak. Ik zou dit nog niet zeggen, als ik niet geprobeerd had zijn boek te lezen, dat mij eerst aantrok, omdat ik dacht dat het een soort poëtische avonturenroman was, iets als Le Voyage d'Urien, maar ook als A High Wind in Jamaica. Maar ik heb er nu 50 blzn. van gelezen en geloof dat ik er maar niet over schrijven zal; ik zal de H. wel eens zeggen dat ik het niet goed ‘begrijp’. In werkelijkheid vind ik het even poover als nutteloos, daarbij beroerd geschreven, vol gegapte trucjes à la Henri Michaux, Aragon, etc. - enfin, iets zoo poëtisch-op-de-verkeerde-manier, d.w.z. op de manier van auteurs die werkelijk niets anders kunnen, dat ik er alleen grapjes over zou kunnen maken, bv. een bespreking in den stijl van het boekje zelf. Ik begrijp er bovendien werkelijk niets van als iemand van 34 jaar, in dezen tijd, dit sousen post-surréalisme blijft beoefenen.
Ik ga Maandag a.s. voor 3 weken naar Bretagne om er Ducroo af te maken, zooals ik je, meen ik, al schreef. Als het niet lukt kom ik gauw terug, als het goed gaat komt Bep mij de laatste week gezelschap houden en we komen na nieuwjaar weer samen hier; half Januari denken we te verhuizen naar een ander appartement, als dat tenminste kan. Anders in Maart of April. Laat nog eens wat van je hooren; je kan gewoon hierheen schrijven, want Bep zendt mijn brieven wel na.
Ik heb het bundeltje van Nijhoff aandachtig gelezen en er ± 4 gedichten in gevonden die mooi waren, naast veel bluf en zelfs wat snert. Dat laatste poëem Awater is typisch: als het als grap op te vatten was, zou ik het aardig vinden; nl. de uitgeputte dichter, die toch virtuoos is, vraagt zich af: ‘hoe ver kom ik als ik een onzinverhaal zoo hard mogelijk voortduw over alle assonnances die ik maken kan op alle bestaande klinkers en diphtongen?’ Maar het is bij Nijhoff precies als bij Cocteau: als zij zulke grapjes maken is het met een air of eigenlijk de allergrootste kunst geleverd wordt (Les Mariés de la Tour
Eiffel is eigenlijk gelijk aan Aeschylus.) Het beste gedicht - en het minst met flauwekul besmet - van alles is voor mij Het Klimop. Het zeer mooie sonnet Aan een Graf (dat in Erts heeft gestaan) heeft hij door het te ‘verruimen’ met een soort didactisch geouwehoer, vrijwel totaal verpest. En een gedicht als De Soldaat en de Zee, dat voortreffelijke dingen heeft, heeft opeens regels als:
‘En al is in mijn blauwe tuniek
nog blauw van de zee verdronken’
wat Heine-achtig moet klinken, maar wat mij herinnert aan het onovertrefbare beeld van J.P. Heye-die-onze-vlag-bezingt:
- ‘Maar... daaldet gij ooit op den vloed:
Wij heffen uw wit uit de schuimende zee
En voeren naar 't blauw van den hemel u mee,
Ik heb op 't oogenblik geen tijd, zoodat ik mij in Forum tot een kleine schermutseling over die ‘eersterangs-schrijvers’ Dante en Shakespeare heb bepaald. Jij bent soms ook geneigd dergelijke kecke preekjes van Nijhoff ‘diep’ te vinden; ik vind ze pretentieus en stom. In December en Januari wil ik aan niets anders denken dan aan Ducroo; daarna zal ik wel weer van allerlei nieuws moeten aanpakken, maar zoo niet en als ik even tijd heb, dan maak ik voor Forum nog wel die kritiek. Die moet natuurlijk ‘degelijk’ zijn, omdat de menschen anders denken dat ik het eigenlijk toch niet weet; ik heb aan de kritiek op De Smalle Mens weer kunnen merken wat de recensenten ontzag inboezemt; het komt gewoon neer op ‘bulk’. Zonder ‘bulk’ was Coster, was Casimir niets geworden, tenzij misschien door de volslagen afwezigheid van dat minderwaardige element dat ‘geest’ heet; ‘esprit’ noem je dat in Holland, om het toch vooral te onderscheiden van de èchte, de respectabele ‘geest’.
Na Ducroo zullen ze weer extra mogen kankeren omdat het niet ‘uitgewerkt’ is; op 2, 3 menschen na zal niemand begrijpen dat ik het heel best had kunnen ‘uitwerken’, maar dit èn als genre, èn om de onechtheid ervan, verfoei. Ducroo wordt een boek èn voor de verfijnde intellectueelen (‘over-intellectueelen’, zooals dat heet) die de ‘uitwerkerij’ door hebben, èn voor armen-van-geest die dit juist zoo makkelijk lezen zullen vinden. De ernstige half-aestheten, die zoo zwaar prakkezeeren over de stand van de nederl. poëzie, de film en het tooneel, zullen het gruwelijk onaf vinden (en zoo slecht geschreven). Ik heb in werkelijkheid den tekst zoowat 3× overgedaan, en het hindert me dat ik het slot gauwer zal moeten afleveren, alleen omdat ik geld noodig heb. Maar mijn volgende boek (dat ik al heelemaal vóór me zie) verkoop ik eerst als het af is.
Ik was je dezen brief schuldig na den vorige, maar schrijf ook weer eens. En zeg me gerust dat ik een idioot ben, als je Awater misschien een ontzagwekkend opus vindt.
Hartelijke groeten, ook van Bep, en een hand van je
E.