E. du Perron
aan
C. van Wessem
Brussel, 31 oktober 1930
Brussel, Vrijdag.
Beste Constantijn,
Genoeg gezwamd over die Stols-affaire; inderdaad, ik was die kwestie van de fl. 200.Ga naar voetnoot1. vergeten. Wees ervan overtuigd dat ik mijn best zal doen om je kritieken uitgegeven te krijgen, maar daarvoor is ‘tact’ noodig. Vertrouw dus op mij - gaat het niet, tant pis! En vind je zelf een andere uitgever, welnu, dan is alles nog beter misschien. Hoofdzaak is dat je kroniek van het proza in boekvorm verschijnt. Ook voor mij.
Nu iets heel anders. Ik kreeg eenige maanden geleden een bestelling van De Gids om een groot artikel over Slauerhoff te schrijven - ‘overzichtelijk tot op heden’. Ik ben er eerst met vreugde op ingegaan; maar toen ik het probeerde, merkte ik dat ik het niet kon, d.w.z. dat het mij niet ‘lag’, d.w.z. dat het mij niet interesseerde. Ik wilde héél graag een stuk over Slau schrijven, maar dan een dat precies uitdrukte wat ik ervan dacht. Ik schreef Jany dus dat ik van de ‘taak’ afzag en die werd overgedragen aan Binnendijk, die zich er ongetwijfeld veel beter van gekweten heeft (of kwijten zal) - (ik zeg dit zonder ironie). - Voor mijzelf schreef ik toen een Gesprek over Slauerhoff met een denkbeeldig iemand, die toch wel een ‘model’ had. Dit Gesprek zou 20 à 24 blzn. van De Vrije Bladen beslaan, dus even zooveel kolom in Den Gulden Winckel. Kramers, ofschoon zeer tot zijn spijt, kon het niet opnemen, hij wilde het ook niet splitsen, er is in den laatsten tijd te veel over Slau in DGW. geweest, enz. - Ik stuurde het ook Jany ter inzage - aan hèm persoonlijk - hij stuurde het mij terug met een vrij straffe ontevredenheidsbetuiging. In deze omstandigheden, voel je dat ik het stuk coûte que coûte spoedig moet laten verschijnen. Een copy - verbeterd, zorgvuldig herzien - ligt hier klaar om bij Breuer te worden gebracht, maar van verschillende kanten word ik nu, door menschen die alleen de slechtere lezing zagen, aangespoord om het in een tijdschrift te doen verschijnen - ‘en waarom niet in De Vrije Bladen?’ Er zijn er die beweren dat jullie het vast zouden opnemen. Ik twijfel er erg aan; maar gegeven de omstandigheden zou ik het jullie gaarne afstaan. Schrijf mij dus omgaand of er kans op zou bestaan, ofwel of ik je het stuk evengoed niet hoef te zenden. In het laatste geval breng ik het direct bij Breuer.
Het stuk is agressief, ‘eenzijdig’, maar volgens mij - hoe kan het anders? - aan de goede zijde. Volgens jou ook, daar ben ik zeker van; ik ben ervan overtuigd dat je het met plezier zou lezen. Maar Marsman?Ga naar voetnoot2. Ik vermoed dat hij er vóór zou zijn, al wordt hij er eenige malen in ‘bestreden’ (o, heel netjes en met waardeering!) En Binnendijk? Ik vermoed dat hij er niet voor voelen zal. Hij is de man van de Orde en de groote liefde voor de ‘vorige generatie’. Maar soit! schrijf mij of ik kàns heb of niet. Zooniet, dan heb ik reeds te veel tijd verloren.
Met hartelijke groeten, je
EdP.