E. du Perron
aan
A. Roland Holst
Brussel, 21 oktober 1930
Brussel, Dinsdagmorgen.
Beste Jany,
Veel dank voor je ietwat Olympische ontevredenheid, dewelke mij aangenaam prikkelde en mij in ieder geval oneindig liever was dan iedere Olympische onbewogenheid. Tegelijk met jouw zending kwam een brief van Kramers, dat ook hij het stuk moeilijk kon opnemen, omdat het zoo lang was, omdat er al zooveel over Slau gestaan had in DGW., en wschl. ook nog om andere redenen. Het zal dus nog wel wat blijven liggen, wat ik bepaald jammer vind. Daarentegen zal ik nu tijd hebben om er nog wat in te veranderen, misschien; waarbij jouw bezwaren mij van groot nut kunnen zijn.
Ik heb je eerst een antwoord geschreven van 6 blzn. (gisteren), maar vandaag, bij overlezing, besluit ik je dat antwoord maar niet te zenden; niet omdat het onaardig zou zijn - integendeel; maar het lijkt me volkomen nutteloos, en ik heb je met mijn stuk zelf wschl. al meer dan genoeg op de proef gesteld. Jouw brief was zoo volkomen zooals hij behoorde te zijn - van jou komend - en mijn antwoord is ook weer, helaas, zoozeer mijzelf, dat ik nu opeens het gevoel krijg dat ik wèl zoo goed doe het voor me te houden, omdat wij elkaar toch niet zouden begrijpen (anders dan met het verstand).Ga naar voetnoot1. - Als je mij in het openbaar behandelen wou zooals je het bv. Dr. Korff deed, als ik daarop dan weer antwoorden kon alsof je volstrekt geen vriend van mij was - dan zou een botsing van meeningen tusschen ons ‘nuttig’ kunnen zijn, of althans ‘curieus’; minder voor ons misschien, dan voor jouw en mijn ‘geestverwanten’. Maar nu zou je mijn brief aan jou alleen lezen met een mengeling van ergernis en verveling.
Je zult me de eer wel niet willen aandoen mij in het openbaar tot de orde te roepen. En de onoverwinnelijke Matthijs Vermeulen is niet in het land... Alleen dit dus maar: ‘heibelzucht’ op zichzelf is niet verwerpelijk. Multatuli was heibelzuchtig en Prof. Casimir is hoogbegrijpend. Overigens heb je volkómen gelijk in wat je zegt over de ‘vooze schijn van kracht’, enz. - alleen geef ik je de hand erop dat het mij niet te doen is om ‘kracht’ te manifesteeren, dat mijn toon zelfs gerust - om óók Freudiaansch te doen - op zwakte mag wijzen, of op neurasthenie, of op een slechte stoelgang zelfs. Ik schrijf alleen zoo omdat ik niet anders kan. Anders had ik heusch wel het gevraagde artikel voor De Gids geschreven, wat veel bevredigender zou zijn geweest voor Slau zelf, voor jou en iedereen (en denk niet dat dit mij onverschillig zou hebben gelaten). Maar ik voelde dat ik het niet kón, dat het dan zou beantwoorden aan wat, volgens een vrij denkbeeldige norm, ‘geschreven zou moeten worden’, maar dat het niet zou zijn: precies wat ik zelf dacht. En ik ben liever mezelf, ook als ik, dusdoende, tot de geesten van minder allooi gerekend moet worden. (‘On est essayeur, pédicure, ou bien autre chose dans l'Art’.Ga naar voetnoot3.)
Laat ik je nu nogmaals zeggen dat ik je brief zeer geapprecieerd heb, en je er nogmaals voor danken. Er stonden in mijn stuk dingen die je erg gehinderd moeten hebben, dat wist ik wel; mais que veuxtu? voor wat ik wilde, had ik niet de keus. Noem mij Barbarossa of wat je wilt, maar geloof dit van mij. En geloof mij ook, met een hartelijke hand,
steeds je Ed.
P.S. - Het voornaamste bericht - oneindig belangrijker, ook voor mij nog, dan alle problemen betreffende de ‘twee poëzieën’ - is dat je werkt. Ik kijk uit naar een soortement ‘betrekking’ en ervaar dat voor niets te gebruiken ben. Althans hier.