Brieven (herziene editie)
(2015)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermdE. du Perron
| |
IIP.P.S. - Als ik Jany's brief aan mij overlees (met de beste bedoelingen geschreven, hoor, en in een alleszins begrijpelijke ontevredenheid over wat hij noemt mijn verheerlijking van Slau ten koste van ‘grooteren’) en dan mijn antwoord aan hem, 6 volle blzn. - krijg ik opeens lust te lachen, zoo absoluut zéker is de onmogelijkheid voor ons om elkaar te verstaan. Hij zou mijn antwoord half geërgerd, half verveeld lezen; ook - en vooral - als ik dingen zou releveeren als déze (uit zijn brief): ‘Shakespeare, niet Heyermans, is de tegenpool van Milton’. (Dit als ‘bewijs’ dat ik Slau vooràl geen oogenblik mag vergelijken met Leopold.) - Die vervloekte Engelsche kant van Jany maakt dat hij praat als een kip zonder kop zoodra het andere waarden dan Engelsche onderling betreft. Dat iemand met het volste recht, en zonder ook maar eenigszins ridicuul te worden, zou kunnen zeggen: ‘Eén bladzij van Villon voor twee zangen van Milton!’ ontgaat hem; voor hem is Villon naast Milton eigenlijk zooiets als een betere Dop Bles. Hij vertelt met wellust deze stommiteit van Gorter: ‘Ik kan alleen poëzie lezen van 100 volt, zooals overal bij Milton’. Denk je dit even in, Vic, jij die noch extra-Engelsch noch extra-Fransch voelt: ‘zooals overal (of bijna overal) bij Milton’. Bij die af en toe, en meer-dan-dikwijls, onleesbare handwerksman van rhythme, rijm en rhetorica, die Heros in het vùllen, met zijn misselijkmakende en gewrongen syntaxis! - (zijn vele prachtige passages niet te na gesproken). Het is absoluut overbodig om met elkaar te praten als men zóó weinig mogelijkheden heeft van begrijpen; ik verzend mijn brief dan ook maar niet en schrijf een andere van 2 blzn.Ga naar voetnoot1. Bovendien, als ik in mijn ‘gesprek’ Slau vergelijk met Leopold is het mij niet om hun integrale ‘grootheden’ te doen, om welke ‘grootheden’ ik tenslotte verdomd weinig geef. Ik had Cheops noodig als exempel van een gedicht dat ik verfoei - of neen, niet eens - dat glad langs mij heen gaat - in tegenstelling met Dsjengis. Maar voor heel aesthetisch-Anglicistisch-Holland is Cheops een wereldwonder, en Dsjengis een niet onaardig probeersel. Mijn vergelijkingen zijn tenslotte niets anders dan tegenwerpselen tegen de vergelijkingen die voortdurend door anderen worden gemaakt (geavoueerd, al dan niet). Daargelaten nog de overdrijving van een twistgesprek als dit; voor een bezadigde, bezonken ‘studie’ zal niemand het wel houden, maar daarvoor heeft men dan toch ook Binnendijk. Ik ben liever mijzelf, op poene van met Barbarossa te worden vergeleken, dan een Binnendijk, met de belooning van meer of min door Jany en andere ‘kenners’ te worden geaccepteerd. Dit meer of min begin ik trouwens sterk te voelen in de generatie van Jany tegenover die van Slauerhoff: een typisch oudeheerenverschijnsel trouwens: ‘hè! toen wij jong waren’... Men is altijd zoo'n beetje de talentvolle coming-man voor de voorgaande generatie; dat Slauerhoff, nù reeds, als het er dan op aankomt om over ‘grootheden’ te spreken, ‘grooter’ is dan Jacques, dan Gossaert, dan Van Eyck, dan Buning, dan Pom - alléén niet ‘grooter’ dan Jany, ontgaat ze allen wel een klein beetje. Het kan mij tenslotte ook niet schelen, maar als ze dan zoo'n beetje neerbuigend concessies doen, vind ik ze (Jany incluis) eigenlijk volop ridicuul. God-God, en als je dan bedenkt dat over tien, vijftien jaar, Slau en Donker en ikzelf misschien, net zoo gâteus zullen staan tegenover de jongere broertjes van Halbo Kool! Nu, Vic, hoû mij deze morgen-oprispingen ten goede en kapittel me vrijelijk als je dat noodig vindt. Laat spoedig eens wat van je hooren, al is het kort. |
|