E. du Perron
aan
J. van Nijlen
Brussel, 4 februari 1929
Brussel, 4.2.29.
Beste Jan,
Ik ben 25 Jan. hier teruggekeerd na 30 uur sporen; 26 Jan. 's avonds was de conferentie van Malraux; 27 Jan. 's ochtends waren M. en ik in het Congo-museum in Tervueren, 's avonds in Amsterdam; 28 Jan. 's morgens hadden wij allebei griep, ik nog met weinig, M. met veel koorts. Wij hebben toch nog een paar musea afgewerkt; om 2 uur zaten wij weer in den trein; dus 's avonds was ik in Br. terug en ging meteen naar bed. Daar ben ik in gebleven, zoowat tot vandaag. De koorts is voorbij, maar mijn hoofd is nog verre van frisch en de eerste dagen zal ik nog wel niet uitgaan. Simone heeft ook griep (van mij overgekregen). Dit alles verklaart je waarom je mij nog niet hebt gezien. Ik kom bij je op kantoor zoo gauw ik kan. Heb je Cahier 4 ontvangen? Ik zend je vandaag een curieus ex. van Le Cantique des Cantiques, door Breuer destijds gedrukt in 15 ex.,Ga naar voetnoot1. en waarin een mooie foto van Renan, in het genre van jouw Sainte-Beuve. Bewaar dit ex. goed als een gedachtenis aan mij. Schrijf mij hier eens een woordje; 28 av. Em. Duray. Ik heb je gelaat niet gezien onder de groote mannen van Vandaag.Ga naar voetnoot2. Hoe moet dat nu? Tot spoedig ziens hoop ik, en vast de hand van je
Ed.