Brieven. Deel 9. 26 september 1920-9 mei 1940
(1990)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd4317 (4105a). Aan N. van Suchtelen (De Wereldbibliotheek): Den HaagGa naar voetnoot1., 28 april 1940Zondag Zeer geachte Heer van Suchtelen, Onder ons gezegd: ik vrees dat het literaire nieuwtjesjagersvak, door den heer ‘Lecq’ beoefend, hem noodeloos onbescheiden maakt, en aanleiding geeft tot pijnlijke situaties die vermeden hadden kunnen worden. De heer Lecq maakt misbruik van zijn positie van hulp in een uitgeverij of boekhandel om dingen in de krantGa naar voetnoot2. te zetten die niet voor publicatie bestemd waren. En liet hij het daar dan maar bij! Maar hij gebruikt zijn literaire relaties dan ook nog, om zich weer in uitgeverskringen welingelicht te betoonen. Vergeeft u mij deze kleine inleiding, maar u wenscht van mij vertrouwelijk berichtGa naar voetnoot3. en uw vertrouwen in mij gaat niet verder dan dat u mij meedeelt ‘redenen’ te hebben om... te vermoeden wat u nu dan vermoedt. De heer Lecq had mij sindsdien echter alweer ingelicht dat hij u had ingelicht. | |
[pagina 273]
| |
Ik heb mij doodgewoon tot Contact gewend om te hooren wat dit alles te beduiden had. Hun antwoord is voor mij bevredigend geweest. Ik schrijf u hier nu precies hoe ik denk dat de vork in de steel zit. Inderdaad heeft Contact mij nu al maanden geleden gevraagdGa naar voetnoot4. Le Rouge et le Noir voor hen te vertalen. Ik heb aangenomen, maar onder voorwaarde dat ik niet op een bepaalde tijd klaar moest zijn. Intusschen had ik inderdaad aangenomen, en zij schrijven nu dat zij dat als een definitieve toezegging mijnerzijds hadden opgevat. Ik van mijn kant werd ziek, moest verhuizen, maakte ander werk af en wachtte nog steeds op een accoord dat voor mij definitief zou zijn. Intusschen hadden zij dat boek met mij als vertaler op hun aanbiedingslijst gezet (maar ze schrijven mij nu, dat die lijst niet voor publicatie bestemd was). Een dag of tien geleden hoorde ik van iemand dat ik in het Holl. Weekbl. als vertaler van dat boek opgegeven was, nl. door den heer ‘Lecq’. Toen ik den heer Lecq nu een week geleden hier ontmoette, heb ik hem gevraagd hoe hij eraan kwam en hem daarbij verteld dat volgens mij nog niets vaststond. Contact heb ik over die zaak toen niet geschreven, omdat het mij eig. niet zooveel schelen kon en omdat ik in beginsel best bereid bleef dat boek te vertalen; graag zelfs. Mijn bedoeling was niet dat de heer Lecq weer van mijn mededeeling bij ù gebruik zou maken. Na uw brief heb ik mij met Contact dus hierover in verbinding gesteld. Het blijkt nu, dat zij meenden dat ik allang begonnen was en zij meenen dat zij mij zelfs aan mijn toezegging van toen kunnen ‘houden’. Ik heb hun geschrevenGa naar voetnoot5. - meteen - dat ik geen lust had tegenover u erom te liegen en dat ik u dus ronduit zeggen zou dat ik nog heelemaal niet aan die vertaling begonnen ben. Dit zeg ik u nu dus, conform de waarheid. De rest is, dunkt mij, iets dat u beter met Contact kunt regelen. Ik voor mij zie niet in waarom u niet doodgewoon de vertaling van mej. Pit zoudt publiceeren. Wil Contact per se dat ik dat boek dan toch nog voor hen vertaal en beroepen zij zich op mijn toezegging (van Januari jl. meen ik), dan zie ik niet goed dat ik weigeren kan. Maar ik zie er óók met plezier van af. Voor mij zou de zaak pas | |
[pagina 274]
| |
interessant worden wanneer mej. Pit bleek een slechte vertaling van Stendhal te hebben gegeven. In dat geval zou het zin hebben dat ik probeerde een betere te leveren. Maar voor een competitie ‘in den blinde’, met tot resultaat 2 vertalingen van hetzelfde boek van Stendhal op ongeveer hetzelfde tijdstip, voel ik begrijpelijkerwijs een maar matige geestdrift. Uitgevershistories nu daargelaten: gelooft u erg aan juffrouwen die Stendhal kunnen vertalen op de manier waarop hij recht heeft? Alles kàn natuurlijk maar ik had, eerlijk gezegd, eerder van u verwacht, dat u zich voor deze vertaling tot mij zou wenden, dan van een mij toen nagenoeg onbekende uitgeverij als Contact. Of vindt u dat L'Abbesse de Castro een stendhaliaansche tournure behouden heeft in het Hollandsch van mej. de Meyier?Ga naar voetnoot6. Daarin zouden wij dan van meening verschillen. Mij op het standpunt ‘Stendhal’ plaatsend, zou ik dus zeggen: geeft mej. Pit hem niet beter weer dan mej. de Meyier het deed, dan zal ik graag gebruik maken van de uitnoodiging van welken uitgever ook, om te probeeren het anders te doen, - en in het bizonder voor een boek dat mij zoo lief is als Le Rouge et le Noir. Maar is mej. Pit de ééne vrouw in Holland die stendhaliaansch nederlandsch van zich weet te geven, dan zou ik alleen nog maar lust hebben om haar en u complimenten te maken, - met een heerlijk opgelucht gevoel van zelf thuis te kunnen blijven.Ga naar voetnoot7. Beschouwt u dezen brief niet als aan een uitgever geschreven, maar aan u persoonlijk, en, zooals u mij vroeg, ‘vertrouwelijk’. Daar ik nu eenmaal a heb gezegd tegen Contact, wacht ik nu verder af of ze mij dwingen willen ook b te zeggen. Misschien denken ze dat ze er zelf niet meer af kunnen, omdat ze die vertaling nu eenmaal op hun aanbiedingslijst hebben gezet. Krijgt u gedaan dat ze daar nog iets aan veranderen, dan hoor ik dat dus wel.Ga naar voetnoot8. Met beleefde groeten, hoogachtend, EduPerron |
|