Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd4085. Aan J. Greshoff: Bergen, 15 april 1940Bergen, 15 April 1940 Beste Jan, Ik heb 3 brieven van je te beantwoorden: 1 die ik kreeg toen ik op het punt stond van Den Haag naar hier te gaan en 2 tegelijkertijd, nu een paar dagen geleden. De laatste is van 26 Maart, de twee andere van 9 en 20 Maart. Ik ben dus nog niet èrg ten achter! Physiek gaat het hier nu weer wat beter. Maar ik moet artikelen schrijven voor Bat. Nwsbl. en zoo en dit kost me steeds meer wilsinspanning. 1o omdat ik voortdurend het gevoel heb dat ik mijn werklust en energie voor wat belangrijkers kan gebruiken, 2o door de algemeene toestand hier. Sinds de Duitschers hun schoftenstreek - een beetje wanhoopsdaad wschl. óók! - in het NoordenGa naar voetnoot1. hebben uitgehaald, is iedereen hier ook weer in angstige spanning. Zoo word je uit alle concentratie gehaald die je toch al met inspanning bereikt had; soms verlang je ernaar dat de bommenregen dan maar begint, dat er in dit landje ook wat ‘gedaan’ wordt. (Ik ga ook praten van wat ‘doen’, als de energiekelingen van geef-mij-maareen-borrel.) Ons ‘doen’ (schrijven) komt in ieder geval wel erg in het nauw. Hoe wil je iets goeds maken, in zoo'n situatie en met zoo'n horizon? Jany is geheel de oude, politiseert wat met ons, leest de Telegraaf, schudt pessimistisch het hoofd over de duitsche successen, kijkt zijn verzen na voor een uitgaaf bij SanderGa naar voetnoot2. die beraamd wordt. In de Oude Prins of hier thuis zitten we vaak met ons 3en, met Bep. - Wij, de Perronen, hebben verder hier een zeer geschikt huis gevonden voor 11 maanden, waarvan we er 1 weg moeten als de eigenaars hier komen (Augustus). Missch. ken je dezen eigenaar: de journalist Van | |
[pagina 567]
| |
Kouwenaar, Amsterdam-corresp. v/d N.R.C.Ga naar voetnoot3. Zijn huisje heet ‘De Kouw’ en is werkelijk erg aantrekkelijk; het ligt schuin achter Jany, vrij ver achter, want niet aan de Nesdijk, maar daar er geen huizen vóór zijn, kijken wij toch ook over de Nesdijk uit en zien zelfs nog een goed stuk vliegveld; en verder hebben we een heerlijk grasveld tot tuin, waar we genoegelijk zullen theedrinken, als die verdommelingen van moffen het ons niet al te onrustig maken. Ik kan daar dan ook eindelijk mijn boeken weer uitpakken, waar ik wel zeer naar verlang. Bevalt Bergen ons nog steeds - na een jaar - of doen zich geen verdere perspectieven voor, dan krijgen we volop gelegenheid om iets anders te zoeken. Anders gaan we weg - waarheen is nat. bij benadering niet te zeggen. Dit huren van dat huis is eig. de voornaamste gebeurtenis, voor zoover het onszelf betreft. Ik ga nu op al je vragen antwoorden. Maar noteer het adres. Vanaf 1 Mei as. dus: Doorntjes 32, Bergen (N.H.) Bep had zoo gehoopt dat ik, met mijn reputatie, in het Droomlaantje zou zijn terechtgekomen, waar ook een huis in te huur stond, en je ziet... Studieplannen? Ja, ik dacht daar in Indië sterk over, - om te promoveeren in geschiedenis. Maar het zal niet gaan. De kans op een ‘baan’, zelfs mèt drs.-titel, is uiterst gering voor iemand voorbij de 40, en met het oog daarop zou ik die studie toch vooral begonnen zijn. Ik heb er met Stapel (onze historicus over Indië) over gesproken en hij (die mij zeer genegen is en aan mijn ‘gaven’ voor het vak niet twijfelt) ried het me af, juist om de practische kant. (Als ik 30 was en niet 40, zei hij, had hij het me met kracht aangeraden.) Romein is blanco, durft geen raad geven. Arthur v.S. en Jany zijn tegen, vinden het jammer, al die tijd ontroofd aan mijn eigen soort werk. Zooiets zei Stapel ook trouwens. Enfin, ik heb er, ‘na rijp beraad’, van afgezien. Met Van Eyck kan ik goed opschieten; het is een door-en-door eerlijk en prettig iemand. Ook wel de professor toch, met typische maniakkerigheidjes, - maar die heb ik ook, dus... Er is maar één ding dat hinderlijk is, in deze omgang: V.E. is als Van Wessem iemand die zich eig. doorloopend miskend voelt en dat tracht terug te koo- | |
[pagina 568]
| |
pen met opmerkingen over alles wat hij eig. vroeger al gedaan had vóór wij er allemaal aan dachten (èn hij èn V.W. hadden Dirk Coster eig. al afgemaakt; hij heeft de eerste serieuze studie over Slauerhoff geschreven enz.)Ga naar voetnoot4. Dat is ook nog niet erg. Vervelender is, dat je 't van je eigen kant niet goed kunt maken, omdat je hem nooit oprecht kunt zeggen wat je denkt van zijn poëzie. Hij is de professor, en als zoodanig een bovenste beste èn aardige; hij wil de kunstenaar zijn, de poëet. Als Jany of Jacques dingen zeggen die mij onjuist lijken, denk ik onderin: het doet er niet toe, want ze hebben toch verdomd goede verzen geschreven. Dit ontbreekt - en op den duur merk je dat het gemis van die basis van aanvaarding pijnlijk is - bij Van Eyck. In Den Haag zagen we Menno en Ant heel vaak. Nu niet meer, en het is een gemis! Met Jany kun je nu eenmaal nooit helemààl je laten gaan; daar wordt hij zoo moe van. En hoewel Jany ongetwijfeld sommige ‘levensdingen’ beter begrijpt dan Menno, zoo voor de gewone belangetjes hebben de Perronen meer met de Menno's gemeen. De Van Rantwijks zagen we ook een paar keer, bij hen en bij ons. Wij vinden ze heel aardig, volkomen van het goede soort, maar krachtige uitwisseling is er niet. Wij zien ze altijd met plezier, maar als we bij elkaar zitten, ‘gaat het best’ en daarbij blijft het. Ik heb altijd het gevoel dat V.R. loskomt of komen wil, tegen dat je afscheid nemen moet. Maar hij kijkt heel guitig en alsof hij met volstrekte instemming al mijn praatjes begrijpt. Nike is ook erg aardig, en wat ziet ze er sensueel uit. (Entre nous: belooft dit uiterlijk te veel, of zooniet, krijgt ze dan wel waar ze recht op heeft van V.R.?) De manier waarop dit echtpaar met de losloopende jongeren omgaat is ook èrg aardig. Ik kan dus zeer goed begrijpen wat jullie in ze apprecieert. Maar wij zijn of te oud of zagen ze nog te weinig voor een contact dat tot méér dan appreciatie lijdt. Ik benijd je één ding: dat je zooveel goeds kunt lezen. Ik lees alleen nog maar wat ik moet. Zoodra ik iets grooters begin voor mezelf, moet ik na 1/3 alweer uitscheiden om ander gelees! Soms valt het samen. Maar hoè zelden! Aad v.d. Veen mag ik bizonder graag. Op het oogenblik een dooren-door aardige jongen. Hij is naar Amerika, in Am. zelfs, zooals je | |
[pagina 569]
| |
nat. weet. Hoe komt hij daar vandaan, dat is de vraag. Hij heeft ons allemaal bezworen dat hij geen toffe American guy zou worden. We zullen zien.Ga naar voetnoot5. Je vraagt om mijn schrijfselen. Ik laat je alles zenden. Primo: Mul en de Luizen, dat allang onderweg moet zijn. Dan: Mul z'n portretten, dat zond ik je zelf, een paar dagen geleden. Dan: Mul z'n pakkie v. Sjaalman, dat krijg je binnenkort van Sander. En mijn cahier over W.v. Hogendorp bij de V.B.; komt eerstdaags uit, en ik heb je opgegeven. Reclameer als iets je niet bereikt. - Maar zend me vooral een paar stukken van je, en zeker wat je over mij schrijft. Bij Veen komt Scheepsjournaal A.D., maar die man wil de vier ‘prominenten’ (godbetert!) tegelijk uitgeven en het wachten is op een novelle van Vestdijk, die op 't laatste moment geschreven moest worden (De Zwarte Ruiter heet dat) omdat Pijper plotseling vroeg den tekst van de ‘opera’ Merlijn nog wat geheim te houden. Toch moet dit ook gauw op komst zijn. En Stalin zal ook wel tusschen 21 en 30 April verschijnen. Wat ik van Catrijntje denk (stuk 1) heb ik je uitvoerig geschreven. Het andere stuk,Ga naar voetnoot6. waarin o.a. Van Hecke bejubeld werd, beviel me veel minder; was veel minder geestig en meer bavard. Maar hoort dat erbij of is dat een apartigheidje? Ik verwacht heel veel van Catrijntje, als je haar met plezier en lust verder maakt. Over de rest nader dus. Die Blocnote van me - neen, ik geloof niet dat één uitgever er aan wil. Over een tijdje wil ik wel eens probeeren er ‘Contact’ voor op te warmen. Deze man overweegt op 't moment serieus de mogelijkheid een definitieve Multatuli-uitgave te brengen, te bezorgen door Stuiveling en mij (wij zijn al bij hem geweest en er wordt nu krachtig ‘geraamd’). Het zouden worden 12 dln. van ± 480 blzn. elk, met brieven en inedita en alles, en elk deel geïll. met 12 à 16 illustraties (photo's, facsimile's, etc.). Het is nog geheim; maar stel je voor dat het lukt! Maar dat is dan óók een werkje meer. Het 1e deel - Indische tijd - doe ik vnl., het 2e - Havelaar met bijbehooren - Stuiveling. En dan zouden er 2 dln. tegelijk volgend voorjaar moeten uitkomen. | |
[pagina 570]
| |
En hij wil probeeren eerst inteekenaren te vinden, 300 à 500 moet hij vast hebben. Ik geloof dat er veel kans is op succes! Over een week ga ik naar Den Haag, bij Menno logeeren, om weer wat te Hogendorpen in het Rijksarchief. Dat is voor het Dirkboek. Ik kan V.R. ongetwijfeld vóór Sept. de eerste hfdstn. geven en dan doorgaan. Aangezien dit boek overal kan worden afgebroken, zoo noodig, en iedere episode in zichzelf compleet is, is het risico niet groot. Ik zal dus met V.R. afspreken dat we 't daar op houden. Mijn inleiding voor Sl.'s prozaGa naar voetnoot7. is op ‘losse schroeven’ gekomen, sinds Menno mij de revisie stuurde van Poëzie deel I. Dat is zoo idioot in elkaar gezet door Lekkerkerker, die zich als eenige Sl.-autoriteit van een onduldbare en groteske importantheid is gaan voelen, dat ik gezegd heb: komt deze editie zóó uit, dan schrijf ik niet alleen geen inleiding voor het proza, maar ik wensch er verder niets mee te maken te hebben, omdat ik de volle vrijheid wil behouden die editie met alle scherpte aan te vallen. Ik ben er 2 dagen werkelijk beroerd van geweest, eindelijk een uitgave naar ons hart - en dan zoo! Het is serieus, want de drukker is zoo goed als klaar en alles moet herordend worden, wil deze uitgave niet een beleediging zijn van Slau en van de verantwoordelijke Commissie tegelijk. Men heeft dien Lekkerkerker zóó zijn gang laten gaan, dat de arme zijn tramontane kwijt is. Menno, die de zaak zeer pijnlijk vindt, wil nu probeeren L. en mij samen te brengen in Den Haag en de zaak onder ons drieën te schikken. Misschien lukt dat. Details kan ik je hier niet geven, want die zouden 6 blaadjes vullen. Betoont L. zich inschikkelijk, dan komt alles misschien nog in orde. Zooniet, dan bemoei ik mij verder niet met dit geknoei en beloof L. een kastijding waar die van jou voor dien namaak-Van SchendelGa naar voetnoot8. (hoe heette die knul ook weer?) ‘model’ van zal lijken, want het is een equivalent geval. - Maar stil nu eerst, want als alles in orde komt, is het dwaasheid er over te praten. Behalve met Menno, Jany en nu jij, heb ik er met niemand over gepraat. Wacht dus op nader bericht eer je hierover aan anderen schrijft. Menno of ik houden je wel op de hoogte van het verloop. Weet je wat één van de fouten is: wij (ouderen) zijn veel te wegwerpend hartelijk met zulke Lekkerkerkers, Van den Borghen en dito knullen. Achteraf vràgen ze om een pak slaag. Die L. denkt nu | |
[pagina 571]
| |
dat niemand iets van Slau weet, behalve hijzelf, omdat hij zoveel regeltjes uit zijn hoofdje heeft geleerd. We zullen zien, als ik hem ontmoet heb, of ik zelfs hèm zijn smakeloosheden en stommiteiten niet waar maken kan. Ik ben er in ieder geval hartelijk toe gedisponeerd. Over een tijdje krijg je kiekjes, maar dan moeten we eerst geïnstalleerd zijn. Dus wacht de schoone maand van Mei af. Vóórdien hoop ik alweer een brief van je te hebben. Nu Jan, het beste met jullie allen, met de studie van Jan en Kees. Heb veel liefs met de jongens en Atie, ook van Bep. Alijntje wordt een flink lastig bergensch schooiertje. Van Gille weet ik niet veel, omdat ik niet naar België ben gegaan behalve één keer. Zijn ‘bulletins’ zijn goed; als hij vakantie heeft en wij hier een huis hebben, kan hij bij ons komen, maar er is één vervelend ding: hij is nu door Jean de Sturler zoo'n beetje als Belg in Morlanwelz gehouden en als ze, door paspoorthistories voor de reis over de grens, gaan merken dat hij eig. Hollander is, zouden ze hem misschien niet terug willen nemen en dan is zijn laatste jaar lagere school verpest. Ik wil hem - dit na beraad met Jean - in ieder geval die lagere school dààr laten afloopen; dan verder zien of ik hem voor de H.B.S. naar Holland haal. Jean en Pepi schrijven soms een briefje, maar daar blijft het bij; teruggezien heb ik ze ook maar die ééne keer. Die Gille-kwestie moet dus worden opgelost als hij met de lagere school klaar is; ik ga dan weer naar Brussel daarvoor. Simone zag er toen goed uit, was overigens net ziek geweest, is het later weer geweest enz.; lastig en zielig en alleen met geld te helpen, en dat ontbreekt mij zelf. Het beste lijkt mij nu dat ik Gille voor de H.B.S. naar Holland haal; dan krijgt hij eerst extra-lessen voor 't hollandsch, maar daarna kan ik zelf toezicht op hem houden, wat nu niet gaat. Daarvoor moet ik eerst ook een betrouwbaar nederlandsch paedagoog opscharrelen, die hem ‘testen’ kan etc. Dat schrijf ik je later dus ook nog, in September of zoo. Ook voor deze dingen is die oorlogstoestand één rem. Ik heb geprobeerd met Gille te correspondeeren,Ga naar voetnoot9. maar zijn brieven zijn nog wel heel kinderachtig. Praten gaat beter; daarom ook is het beter dat hij in mijn buurt komt. Nogmaals veel liefs v.h.t.h., een hand van je E. | |
[pagina 572]
| |
P.S. Wat worden die Van Hattums, Den Brabanders etc. door Vestdijk, Henny en iedereen overschat! Ik ga over die heeren ook eens schrijven. |
|