Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |
3947. Aan De Tijd: Den Haag, 5 januari 1940Ga naar voetnoot1.aant.Den Haag, 5 Jan. 1940 Mijnheer de Hoofdredacteur, In uw blad van 4 Jan. j.l. komt een artikel voor van den heer A. van Duinkerken over een boek, dat door de schoondochter van Multatuli geschreven heet te zijn, en waarin deze criticus zegt: ‘Het fameuze document,Ga naar voetnoot2. dat E. du Perron bekend maakte (in De Man van Lebak n.l. - E.d.P) is niet ontstaan op het tijdstip, waarop het door dezen wordt geplaatst, beweert mevrouw Douwes Dekker: “Dit document is niet geschreven vóór, maar een paar weken na het aangekondigde ontslag, hetwelk Multatuli - zooals ik weet - niet verwachtte, doch tout court gewenscht heeft (blz. 85).” Kan deze (in verband met nadere gegevens zeer geloofwaardige) bewering afdoend bewezen worden, dan is J. Saks gerehabiliteerd, die, dit document niet kennende, er ook geen rekening mee hield, in zijn rake karakter-analyse van Multatuli.Ga naar voetnoot3. Deze arme Saks, door du Perron voor “een deurwaarder” uitgescholden, omdat hij de blinde geestdrift voor den man van Lebak niet kon deelen, blijkt scherper te hebben gezien dan zijn onstuimige, maar slecht ingelichte beoordeelaar. Het Multatuli-boek van du Perron verliest hiermee een goed deel van zijn beteekenis.’ Ik vrees, dat de heer van Duinkerken, in deze positieve bewering, niet zonder onstuimigheid en althans zonder nader onderzoek zijn wensch voor de waarheid uitgaf. Hoeveel keeren de heer Saks scherper of minder scherp heeft gezien dan ik, is een kwestie, die ik hier niet kan behandelen, maar waarvoor ik verwijzen kan, niet alleen naar mijn Man van Lebak, maar ook naar een boek, dat ik daarop liet volgen: Multatuli, Tweede Pleidooi. Dat van de reconstructies van den heer Saks zoo goed als niets meer overblijft, omdat hij niet alleen dit eene document niet kende, maar nog vele andere niet, die toch sinds zeven jaar in het Multatuli-museum te Amsterdam te raadplegen | |
[pagina 426]
| |
waren, zal ik binnenkort aantoonen in een ter perse liggend werkje, getiteld De Bewijzen uit het Pak van Sjaalman. Ik houd mij hier dus bij het ééne geval, dat den heer van Duinkerken zoo heeft overtuigd. Nergens in mijn Man van Lebak staat, dat het document in kwestie vóór het ontslag geschreven werd, zooals Multatuli's schoondochter beweert. De opmerking van deze schoondochter, dat het document een paar weken na dat ontslag geschreven zou zijn, is overigens napraterij van een bespreking van mijn boek door dr. Noordenbos in de N.R. Crt.Ga naar voetnoot4. en bewijst niet veel anders dan dat dr. Noordenbos niet tellen kan, dat de schoondochter òf zonder onderzoek overnam òf tot geen beter telprestatie in staat was. De assistent-resident Douwes Dekker vroeg zijn ontslag n.l. aan op 29 Maart 1856. Het werd hem verleend op 4 April 1856. Hij ontving het (gegeven den afstand Batavia-Lebak) twee of drie dagen later, dus op 6 of 7 April 1856. Het concept van den brief, dien hij daarop schreef aan den G.G. Duymaer van Twist (het document in kwestie) is gedateerd 9 April 1856. Dezen datum, als ook dien van aanvrage en verleening van het ontslag, gaf ik in De Man van Lebak. Om de eenvoudige telprestatie dus voor u te volbrengen: Het document werd geschreven 11 dagen na het aanvragen en 2 of 3 dagen na het ontvangen van het ontslag. Het feit, dat de heer Saks een document niet kende, dat door mij gepubliceerd werd, en dat twee andere menschen slecht tellen, lijkt mij voorshands geen klemmend argument voor mijn slechtingelichte onstuimigheid. Waar Multatuli's schoondochter haar ‘paar weken’ vandaan haalt is iets, dat de heer Van Duinkerken misschien nader kan aantoonen, als hij erop gesteld mocht zijn, dat zijn klakkeloos napraten in dezen niet eveneens bewezen wordt. Niet alleen de criticus Ter Braak zondigt blijkbaar door te groot ‘autoriteitsgeloof’. U dankend voor de verleende plaatsruimte, E du PerronGa naar voetnoot5. |
|