Brieven. Deel 7. 2 juli 1937-30 november 1938
(1981)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3481. Aan H. Marsman: Rantjasoeni, 21 juni 1938Rantjasoeni, 21 Juni 1938. Beste Henny, Ik antwoord kort op je 2 brieven, want schrijven is tegenwoordig een beproeving voor me. Bovendien, je vorige was meer een algemeene waarschuwing tegen Europa dan wat anders. Ik beloof je dat we precies zullen doen wat je ons aanraadt: alleen teruggaan als 't hier niet meer gaat. Ik ben nu van 't Archief weg, heb in een eindexamencommissie gezeten, Bep zit er nog in, doet er 2 × zoo lang over (eig. iets beneden alles!) en verdient 2 × zooveel. 15 Juli gaan we uit Batavia weg, maar waarheen weet ik niet. Als 't eenigszins kan, blijven we nog wat hier: ik ben weer zoekende naar werk. 't Archief was niks, omdat het uitzichtloos was (de begrooting is alweer ingeschrompeld!) en Batavia ondermijnde mij totaal. Trouwens, Bep ook, maar die had niets te doen, dus merkte het minder. Schrijven? ik was alleen nog maar in staat tot die krantenstukjes, die inderdaad geleeraar zijn, meer niet. Dat stuk over Jany heeft dadelijk geroep verwekt van ‘te moeilijk!’Ga naar voetnoot1. Het stuk over jou, daar moet je maar niets van verwachten, want hoe wil je 1o de lui uitleggen wie je bent, 2o drie deelen bespreken, 3o nog goede dingen zeggen in 2 of 2½ kolom? Maar mijn art. in G.N.Ga naar voetnoot2. zal je misschien een beetje schadeloos stellen. Gek, ik zit nu voor een paar dagen bij Adé Tissing, die nu administrateur is (wat véél voor heeft voor zijn logés) op Rantjasoeni; helaas kwam ik verkouden aan, wat hier in de kou tot griep ontaard is, en zoo ben ik niet alleen nog volstrekt niet opgeknapt van Batavia, | |
[pagina 396]
| |
maar nog steeds niet in staat gebleken om de artikelschrijverij die op mijn programma stond af te doen; enfin, toen vanmorgen dan je brief kwam, zat ik net te genieten van je kritisch proza. Ik moet voor 't Bat. Nwsbl. schrijven over: Malraux, (speciaal op verzoek,); Romein's Erflaters; Vestdijk, Narcis; en jou.Ga naar voetnoot3. In welke volgorde ik schrijven ga en zij plaatsen gaan, weet ik niet. - Nu een misschien wel grappig bericht voor je: Bep heeft eind verleden maand een radiolezing gehouden over je verzameld werk.Ga naar voetnoot4. Het was - gegeven de situatie: radioluisteraars worden geacht nòg dommer te zijn dan krantenlezers - een èrg goede lezing, heel overzichtelijk en duidelijk, en ze heeft brieven binnengekregen van lieden die beweerden dat jij ze nu volkomen klaar geworden was (meest dames). Maar zooals die vrouw dan is, ze vertikte het om je de lezing te zenden, zooals ik wou. Of ik haar al bezwoer dat je je heusch wel zou kunnen verplaatsen in het karakter van zoo'n stuk, het moest verscheurd. Wel wou ze je, geloof ik, zoo'n weerklankbrief sturen voor de gekkigheid. Maar dat vond ik flauwekul. Dus moet je je nu maar tevreden stellen met dit relaas. Heere Heere, wat al rare opinies over je werk! Wie is die R. Holst, die vindt dat Gorter zich niet uit je boek herkend zou hebben?Ga naar voetnoot5. Ric? Of toch Jany? Mijn antwoord daarop is: dat Gorter dan ezelachtig ongelijk zou hebben, want dat dit VERREWEG het sympathiekste beeld is dat er van hem bestaat. Die herinneringen van tante Jet aan hemGa naar voetnoot6. vond ik wel braaf, maar toch erg hollandsch-onbenullig. En verdomme, nou doè je wat voor zoo'n man, en nou is 't weer niet goed! Laat nu Den Doolaard maar op hem los; misschien krijgt hij dan dat blikkertandend-bronziggebraden-stralende dat zijn en Holland's hart verkwikken mag. Ik hoop zoo dat niet Jany die leuterkoek verkocht heeft, maar Ric. Wat jij over Pan geschreven hebt is voor de eeuwen, is definitief.Ga naar voetnoot7. Alle socialisten weten daar (uiteraard!) de ballen van. En laat Gorter zich ook maar niet herkennen, dat is niks erg. | |
[pagina 397]
| |
Dat Nijhoff het Zelfportret zoo ‘prima’ zou vinden, was te verwachten. Maar des te beter. De stukken van Menno en Vestdijk las ikGa naar voetnoot8.; Menno was heel wat helderder en (tòch) overzichtelijker; V. nogal gewrongen, vond ik, hoewel met wel aardige dingen erin (zooals trouwens bijna altijd). Wat jij over Amants, heureux amants zegt, daar snap ik weer niets van. Alle 3 verhalenGa naar voetnoot9. zijn verrukkelijk, intelligent, gevoelig, charmant, maar het 1e is toch zeker het ‘gewoonste’. Het 3e is voor mij het ‘rijkste’, maar het 2e het meest geslaagde. En dit 2e is voor mij de mooiste (in esthetischen zin), de gaafste en best verantwoorde monologue intérieur die ik ooit las, superieur aan Dujardin, aan Joyce, aan Schnitzler, aan Vestdijk (1, 2, 3, 4, 5).Ga naar voetnoot10. Lees het eens rustig over, met de wijding die je voor 't lezen zou overhebben voor De Afspraak. Geniet nu eens rustig van het meesterlijke proza, van het rhythme, van de (erotische) gevoeligheid, de cultuur ervan, de poëzie ook. Hoe is 't godsmogelijk dat iemand met jouw verfijning op taalgebied en jouw ontvankelijkheid voor beschaafde letteren zoo ongevoelig kan zijn voor Larbaud? (Ik zeg dit met des te meer klem omdat ik zoonet je voortreffelijke weergave van RilkeGa naar voetnoot11. gelezen heb.) Ik lees zelden meer literatuur voor mijn genoegen, maar van 2 schrijvers heb ik nu in den laatsten tijd wat je noemt zitten ‘smullen’: de eene was jij, de ander Larbaud. En wat las ik van Larbaud? Aux Couleurs de Rome, dat één meesterstukje bevat: Une Nonnain, maar over 't algemeen toch lang niet het peil bereikt van Amants... Bep en ik hebben van deze nietsjes: impressies, lettré-achtigheid, verfijnde opstellen, dag aan dag zitten genieten hier als van een zalige bries van een ver en zuiver land - laat ons zeggen òns Elysium -; zoo wonderdadig werkt zooiets in dit koloniaal pestbestaan. (Lees ook: Tan callando.)Ga naar voetnoot12. | |
[pagina 398]
| |
Je weet niet wat voor geluk je versmaadt, al zit je dan in Eze.Ga naar voetnoot13. Ik ken dat Eze heel goed. Eén groot hotel beneden, vlakbij 't station, het eigenlijke dorp boven. Ik was in dat hotel met een Poolsch schilder, Jozèk Jaréma, die in 't kleine en vulgaire op Jany leek. Hij had een verhouding met een amerikaansche getrouwde vrouw, die dacht dat ze zwanger was van hem en die hem erop uitzond om in diep geheim een irrigator te koopen. Hij kocht die, liet hem in papier wikkelen, ging naar haar huis (in Menton) en vond haar niet. Toen liet hij de irrigator, zoomaar met wat papier erom, in het café op de hoek achter en vandaar thuisbezorgen als madame er weer zou zijn. Hij was stomverbaasd dat zij zijn ridderlijke zending niet heelemaal kon apprecieeren. In Eze zou de verzoening plaatshebben en daarvoor leende hij een pyama van mij: ik had één mooie pyama. Maar de geuren van de amerikaansche kwamen daar niet op, want ze wou niet eens de kamer met hem in. Ze wou direct naar boven (waar jullie nu zitten) en op de helling kregen ze heftige ruzie, en hij greep haar bij de keel en schudde haar, wat haar deed lachen, en tenslotte zei hij tegen haar: ‘Sâle type!’ Toen hij mij deze beleediging vertelde en ik moest lachen, vond hij dat ook gek. Hij was nogal aardig, maar vrat te veel knoflook. Hij was dol op Henri Brulard, dat hij in zijn schilderdoos had, vol vlekken natuurlijk, en toen ik hem Le Rouge et le Noir gaf, vond hij dat ook heel goed, maar niet beter: ‘Ça-a, j'comprends pas. Pourquoi qué c'est mié? (Mié = mieux; hij zei een ie voor een u en een é voor een eu, en een i(kort) voor u(kort): ‘In pé plis blé’ = Un peu plus bleu; dat was als hij de zee moest schilderen. Maar de amerikaansche vond dat naaien in slecht fransch een heelen tijd heerlijk, en vooral, zei hij, was ze zalig verbouwereerd ‘quand pour la prémiere fois, y'é mis la langue là. Ça-a, elle ne connaissait pas!’ Van Nietzsche wist J. niks, maar in Eze zei hij telkens: Byron, Byron. Nu, neem dit moois voor lief Ik laat je het stuk sturen - of zend het zelf - per luchtpost zoodra het uit is en verder moet je 2 boeken krijgen over een tijdje, als de uitgevers doen wat ik ze vraag: Het Sprookje van de Misdaad (3 dialogen over het detective-verhaal) - dat komt al heel gauw uit, bij Kolff in Batavia, - en Multatuli, tweede Pleidooi, een soort supplement op De Man van Lebak, waarin ik al heel wat ‘afgereageerd’ heb van mijn tegenwoordige indische stemmingen. Ik vrees dat het allebei niet veel voor je zal zijn, hoewel toch | |
[pagina 399]
| |
nog wel ièts meer, denk ik, dan voor Jan Greshoff (die dit alles diep veracht). Ik ben benieuwd of ik binnenkort werk vind - er is sprake van een uitgeverij, een vrije school en een bibliotheek, alle 3 in Bandoeng: een rotplaats wat de kleinsteedsche sfeer betreft, maar best als klimaat. Bep heeft van haar kant een aanbieding in Buitenzorg (H.B.S.), maar gescheiden leven willen we geen van beî. Vandaar allerlei onzekerheid. Enfin, tegen half Juli hoor je 't wel. - Het beste voor je werk, met Rien en met de gezondheid. Steeds hartelijk je E.
P.S. Illuzies over Europa heb ik géén, Bep ook niet. Maar al was 't maar voor Alijntje, hier blijven is tòch uitgesloten, en daar hebben we tenminste de ‘onzen’. Dat is enorm. |
|