Brieven. Deel 7. 2 juli 1937-30 november 1938
(1981)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3471. Aan K. Lekkerkerker: Batavia, 29 mei 1938Batavia, 29 Mei 1938.
Zeer geachte heer Lekkerkerker, Uw brief heeft mij veel genoegen gedaan. Ik dacht dat u, gegeven uw bewondering voor Slauerhoff, met verontwaardiging mijn riposteerend gedicht zou hebben gelezen: ‘Hoe! hij slaat een doode!’ Ik kende het schimpvers van S. niet, dus het had voor mij de volle kracht van het nieuwe, toen ik het hier las; en het herinnerde mij volkomen aan een walgelijken brief dien ik van hem kreeg en waardoor onze breuk definitief werd. Het leek mij laf van hem, mij dat vers niet gezonden te hebben toen hij het geschreven had (ik zou, in 't omgekeerde geval, dat zeker hebben gedaan), vandaar dat ik tòch mijn antwoord schreef.Ga naar voetnoot1. Nu heb ik 't gevoel dat ook deze zaak tusschen hem en mij gesettled is. Dingen die ik na zijn dood van Darja Collin hoorde hebben mij trouwens in menig opzicht met hem verzoend. Ik zeg: met hem, want als ik aan hem denk, is 't eigenlijk nooit als aan een doode, maar als aan een levende die ver van mij af is geraakt. Dat u mijn blocnotes waardeert, is dan ook nog een verrassing. U zult weten dat S. voor die notities de grootste verachting had. Dàt was nu maar wat maken van de literatuur, seniel en onbeduidend literatengepruts, strijdig in één woord met alles wat des mans is. Ik heb hem op dit punt, geloof ik, zelfs nooit geantwoord, omdat ons onbegrip op ander gebied veel sterker en ‘belangrijker’ was, omdat ik bovendien begreep dat hij hier toch geen gevoel voor had, dat het niets voor hem was, en tenslotte, omdat die blocnotes voor mijzelf ook meer waarde hebben in hun algemeene beteekenis (dit is wschl. nog heel slecht uitgedrukt en ik zou misschien beter kunnen zeggen: | |
[pagina 383]
| |
om hun ‘historisch getuigenis’), dan als literaire prestatie op zichzelf. Soms vind ik ze zelf onmisbaar in mijn werk - zooals Greshoff, - soms van geen enkel belang, - nagenoeg zooals Slauerhoff (hoewel toch om andere redenen, als je daarop letten gaat). Voor het werk van S. zal ik natuurlijk doen wat ik kan. Als ik hem lees, vind ik hem uitsluitend terug in zijn beste kanten. Hij heeft daar zelf voor gezorgd, hij heeft gewild dat het zoo zou zijn, maar - zelfs als men hem kent zooals ik, dwz. als men zijn anderen kant er bij kent - hij deed het met recht. Ik zou hierover beter met u kunnen praten dan erover schrijven, maar geloof dat ik dit neerschrijf als een absolute slotsom, een oordeel na eindeloos wikken en wegen en na een ondervinding die vaak pijnlijk was. Eén ding moet in 't algemeen misschien aan het zelfportret van S. worden toegevoegd: dat hij véél beklagenswaardiger was nog, dan zij die hem begrijpen maar hem alleen uit zijn werk kennen, zich kùnnen voorstellen. Ik hoop van harte dat uw situatie zich ten goede wijzigt. Werkelijk, ik weet de laatste jaren te goed hoeveel mogelijkheid tot ‘geluk’, tot vrije ontwikkeling enz. van een beetje meer of minder geld afhangt. Hier in Indië voelt men die dingen trouwens dubbel, misschien niet méér dan in Holland, maar zeker dan in Europa. Althans, vóór men aan de absolute armoede toe is, want dan heeft men hier het klimaat mee, en de kampong is natuurlijk niet erger dan een europeesche achterbuurt, al verbeeldt de Europeaan in Indië zich dat al gauw. De inlander is een betere buur in de armoe dan een wrokkende proletariër, apache of wat Europa verder biedt op dat terrein. Als ik van hieruit iets voor u kan doen, graag. Wilt u mij af en toe schrijven, ik heb alle aandacht voor u. Nogmaals mijn compliment voor het voortreffelijke werk dat u voor S. deed, en met een hand gaarne uw EduP. |
|