Brieven. Deel 7. 2 juli 1937-30 november 1938
(1981)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
3369. Aan F.R.J. Verhoeven: Garoet, 12 december 1937Garoet, Zondag. Zeer geachte heer Verhoeven, Dank voor uw uitvoerigen brief. Wat u van Buitenzorg zegt, zou inderdaad een oplossing kunnen zijn, maar laat ons het maar eerst heelemaal in Batavia probeeren. Wat nu uw lijst betreft, als ik gedacht had dat u mijn vraag zoo serieus zou behandelen, had ik die ingeslikt. Maar nu we zoover zijn... Die passage van Romein tegen Huizinga las ik nu ook.Ga naar voetnoot1. Voor zoover ik weet heeft H.Ga naar voetnoot2. bezwaar gemaakt tegen de z.g. ‘vies romancées’, niet tegen historische romans, nog minder tegen historische biografieën die nièt geromanceerd zijn. Het gekke in dit debat nu, is dat Romein rustig de kaarten brouilleert, terwijl hij doet alsof hij nu juist scherp zal onderscheiden. Hij zal H. vertellen waar de grenslijn moet worden getrokken, en komt dan met die niet erg schitterende onderscheiding tusschen beunhazen en niet-beunhazen alsof H. dàt werkelijk niet zou hebben geweten! R. vertroebelt eenvoudig de zaak waar hij niet begrijpt, of veinst niet te begrijpen, dat voor H. ‘echt’ = historisch echt; - dat de door R. beschermde kunstenaars, ook wanneer zij met de historie flirten, hùn heilige ‘echtheid’ nastreven en hebben, is heusch ook wel eenvoudig genoeg om sindslang door H. te zijn begrepen. Ik heb ferm het land aan dit soort debatteeren, waarin degeen die de domste is of zich het domste voordoet, alles van voorafaan begint, en den ander, die een normale graad van ontwikkeling of slimheid had voorondersteld, met smaak voorhoudt dat hij niet genoeg onderscheiden heeft, om dan met waarheden uit de aanvangstklas tegen hem te leeraren. Huizinga heeft m.i. volkomen gelijk, wanneer hij de historische echtheid betwijfelt van zekere auteurs, die overigens, als romancier, kunstenaar, wat men wil, 100% echt kunnen zijn. De grenslijn van H. lijkt mij in principe dus eenvoudig maar juist, die van R. in dit geval muggezifterig en kinderachtig. Het lijstje van R. valt me ook niet mee. Feuchtwanger is het type | |
[pagina 238]
| |
van den duitschen auteur waarover u het heeft, en voor mij onleesbaar vervelend (= zwaar-op-de-hand en toch nogal accentloos). De rest heeft met hist. romans en zelfs met de door H. geïncrimineerde vies romancées feitelijk niets te maken. Lenin van Marcu, dat ik indertijd besprakGa naar voetnoot3. en daarom dus heelemaal las, is een gewone serieuze hist. biografie, uiterst middelmatig en saai geschreven. Dat Fülöp-Miller zoo goed zou zijn, kom kom, dat laten we ons ook maar niet wijsmaken! Deze F.M. is het type van den duitschen historischen journalist. Lytton Strachey is natuurlijk zeer ‘gedistingeerd’, maar een Macaulay lijkt hij me niet; en overigens lijkt hij mij absoluut niet iemand waar H. bezwaren tegen zou maken. Als men R. volgt, zou men eindigen met te gelooven dat H. iedere biografie veroordeelt en zelfs boos is op Plutarchus, omdat die eig. toch ook vies romancées heeft geschreven. (Zeker meer romancée dan Marcu!) Ten slotte is Shaw's St. Joan een tooneelstuk, dat dus weer tot een heel andere ‘echtheid’ behoort; in dit verband zou R. ook over Shakespeare's koningsdrama's kunnen praten. Als we dit alles laten schieten, om ons te houden bij wat werkelijk hist. roman is (dus bv. Scott, Van Lennep bij ons, Bosboom-Toussaint, Wallis, Schimmel, en ook uw Marjorie Bowen natuurlijk), dan is het nòg gecompliceerd genoeg. Soms bereikt een auteur een uitstekende hist. sfeer, terwijl hij de historie zelf bijna grotesk behandelt: bv. de oude Dumas. Het schijnt dat Seignobos zijn studenten telkens zei dat ze, voor de ‘sfeer’ van Louis XIII en XIV, niets hoefden te lezen dan de complete serie van de Musketiers. Nogal grappig, voor een zoo geleerd vakman, maar hier zal wel een jeugdliefde hebben meegesproken. Toch kan men moeilijk Dumas houden voor het model in dezen. Verscheidene van de door u genoemde auteurs zijn intusschen bijna door hem alleen beïnvloed; Stanley Weyman bijv. is een eentonige leerling van Dumas; Stevenson zwoer bij Le Vicomte de Bragelonne, dat hij het geniaalste vond van de musketier-serie, maar in zijn eigen boeken heb ik Dumas' invloed niet kunnen bespeuren. Werkelijk historische romans van hem zijn er trouwens maar 2: The Black Arrow, dat door-en-door imitatie van Scott is, en St. Ives; dwz. niet precies zijn meesterwerken. Daarom schreef ik u: ‘serieuze’ hist. romans. Zijn die even ‘levend’ te krijgen als ‘gewone’ romans? Ik vraag 't me af. Het zou dus zóó | |
[pagina 239]
| |
moeten zijn, dat ze je evenzeer pakten als bv. boeiende hist. kronieken of mémoires. (Boekjes als The private life of Helen of Troy winnen in dit verband natuurlijk alleen het pleit - àls ze 't winnen! - als grapje.) Eigenlijk ken ik maar één uitzondering: Oorlog en Vrede van Tolstoi. Dat kan je toch ook historisch wel serieus noemen, niet? en daar laat de psychologie, de ‘zin’ van het werk zich even weinig dwingen als in een gewone roman. Maar het zou er pijnlijk uitzien voor de hist. romanschrijvers, als men in dit genre alleen compleet slagen kan wanneer men het genie bezit van Tolstoï! Ik wil het nu toch eens probeeren met Gone with the Wind. Jeanne v. Schaïk (die ik overigens maar half vertrouw) schreef er wat-je-noemt delireerend over en vergeleek het zelfs met Wuthering Heigths.Ga naar voetnoot4. Misschien heeft het in werkelijkheid, zelfs zonder zoo geniaal te zijn, net genoeg van de dosage van Oorlog en Vrede, om heel genietbaar te zijn; en in dat geval zou deze schrijfster al een heeleboel beter geslaagd zijn dan de heele ploeg van sovjet-auteurs, die zich ook scheelstaart op Tolstoï, en toch maar niets dan een soort geromanceerde leerboeken schijnt te kunnen voortbrengen. Wat mij in Vestdijk zoo teleurstelde, was dat zijn boek niet een vie romancée van Greco is, maar wel degelijk een Greco-roman, die hem in principe dus veel meer vrijheid liet, zooiets als het door u genoemde boek van Meresjkowsky over Leonardo.Ga naar voetnoot5. Misschien zal ik dat nu, ter vergelijking, ook ‘bestudeeren’. Maar ik moet woekeren met den tijd die me nog rest, dus eig. kan ik me deze leesluxe niet veroorloven. Ik had dit alles liever bij een kop thee op uw terras met u bepraat, dan het zoo op te schrijven. Maar gegeven uw ijver, mag ik niet lul zijn. Nogmaals dank, en met vriendelijke groeten 2 × 2, steeds uw dw. EduP. |
|