Brieven. Deel 7. 2 juli 1937-30 november 1938
(1981)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3265. Aan G.M.G. Douwes Dekker: Tjitjoeroeg, 29 augustus 1937Zondag. Waarde Heer Douwes Dekker, Gisteravond kwamen de proeven met uw potloodkrabbels. U zult ontwaren dat ik met ⅞ ervan rekening gehouden heb. Op enkele plaatsen had ik dat al, zooals ik voorzien had; ook de passages die mij zelf wat omslachtig waren voorgekomen hebt u precies zoo bevonden als ik. Het spijt me dat u niet alles hebt kunnen doornemen. Daar waar u het had over het schrijverschap heb ik een voetnoot gezet.Ga naar voetnoot1. Als u mijn ander werk gekend had, zou hier voor u geen misverstand zijn geweest, want sinds jaar en dag verkondig ik: eerst de persoonlijkheid, dan de schrijver. Maar 't is waar, ik mag zooiets niet als bekend veronderstellen en andere lezers kunnen er net zoo tegenover staan als u. - Ook aan andere notities heb ik veel gehad. Ik heb één ding: juist omdat ik Multatuli zoo groot vind, denk ik: ‘er kan gerust wat af’. Er zijn verschillende dingen in hem die ik gerust zou willen blootleggen, om erbij te zeggen: ‘En wat dan nog?’ Vooral tegen hen die hem aanvallen. Maar het is waar, deze manier van strijden hoeft niet te vervallen in onrechtvaardige, of zelfs maar gesupposeerde, bekladderij van M. | |
[pagina 94]
| |
Ik hoop dat het geheel voldoet. Van het regeeringsbesluit heb ik zéker gebruik gemaakt.Ga naar voetnoot2. Beste groeten en veel dank van uw EduP. |
|