Brieven. Deel 6. 1 november 1935-30 juni 1937
(1980)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3200. Aan G.O. Tissing: Tjitjoeroeg, 30 mei 1937Tjitjoeroeg, 30 Mei '37. Beste Adé, Ik ben weer hier terug en Bep zit nu op Bandoeng te examineeren, 't arme kind. Van je moeder een brief dat 't niet ging; daarom nu in Pension Daheim in de Sumatrastraat; ze heeft daar een vrij geschikte kamer, heeft 't Alijntje ook maar gehouden, en is vlak bij school. Ik moet vandaag of morgen nr Batavia, omdat ik van Hein Groeneveldt weer een berichtje kreeg dat hij misschien wat voor mij heeft (ditmaal is 't een bibliothecarisschap niet op B.B. maar op Justitie). Voor mijn ‘examen’ bij den mij toegedachten chef op B.B. - dien avond van het tuinfeest - zal ik wel gestraald zijnGa naar voetnoot1.; geen wonder, als ze mijn smoel en wezen met net zulke gevoelens opnemen als ik het hunne! Maar de reis was over 't algemeen heerlijk; dat hebben we dan altijd weer gehad, hier in Indië. Schrijf nu eens hier heen, want ik zit hier eenzaam. Gesprekken met de oude Crones en met allerlei onbenullige wezens, die hùn gevoelens over rang en stand en positie moeten uiten,Ga naar voetnoot* dat is eenzamer dan een paradijsvogel in een strontput. Ik zou liegen als ik zei dat ik in dit verband 't minste bezwaar heb om mezelf een paradijsvogel te noemen. Wil je me eens sturen: die mémoires van Treub, die in de boekerij van je voorganger voorkomen? Ik las van dezen Treub zijn boek over IndiëGa naar voetnoot3. en vraag me af wat erger is: 's mans platvoettigheid of | |
[pagina 454]
| |
zijn bulkende ijdelheid. En naast zùlke drollen, die alleen maatschappelijk ‘gelukt’ zijn omdat ze zich beter over andere drollen hebben kunnen heenschuiven of in de drekbrij van het vulgus voor karbonkels hebben kunnen doorgaan, wordt een Multatuli door allerlei Jan-Lubbessen gesteld, om als mislukkeling en zoo te worden ‘bekritiseerd’. Die lieden weten nog niet eens wat een mensch is! Maar enfin, Colijn heeft Mussert-wint voorshands gecouilloneerd.Ga naar voetnoot4. Dat is dat; en van deze twee rotzakken is Colijn zeker nog de ‘voornaamste’. Je weet niet hoe 'n plezier 't mij doet dat die Ennesbéjers en RexistenGa naar voetnoot5. en andere rancuneuze winkeliers overal op hun pokkel krijgen. Maar lang blijft 't niet bij; zoozeer is 't alleen maar normaal dat het zoo is; en zoo weinig is 't tenslotte van beteekenis. En ‘God’ spare ons overigens voor de Stalinslaven, al beginnen de oude Crones nu ook al zo'n beetje te brommen van dat ik ‘rood’ ben - hùn manier om de dingen te begrijpen. Ik zal probeeren 't hier nog 3 jaar uit te houden. Laat hooren hoe jij 't nu maakt - is de dokter er achter en heeft hij nu kunnen helpen? - en groeten aan Ira, die intelligenter is, dat zweer ik je, dan mijn heele familie bij elkaar. Hartelijk steeds je E. Als je zoo'n briefje leest zal je misschien zeggen - ook jij, Brutus! - dat ik ‘onmogelijk’ ben. Ja, ik voel mij met een soort fataliteit, en een soort wellust, steeds onmogelijker worden, van-binnen-uit, zonder er iets aan te kunnen doen, als ik kijk naar wat hier de ‘mogelijken’ lijken. Ik heb een beeldje voor je meegebracht uit Bali, maar dat moet je hier komen halen. Wanneer kom je? E. |
|