Brieven. Deel 6. 1 november 1935-30 juni 1937
(1980)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2851. Aan J. Greshoff: Parijs, 26 februari 1936Parijs, Woensdagavond. Beste Jan, Het artikel van Brulez was mager, maar erg beminnelijk; alleen op één punt wel erg onbescheiden, nl. met die onthulling van de echte menschen. Als ik ‘roman’ op een boek zet, is dat toch om die menschen niet bij hun eigen namen te noemen; als ik dat had gewild had ik het zelf gedaan. Bovendien is zoo'n boek of ‘historisch juist’ | |
[pagina 128]
| |
of het is dat niet, en dit laatste is hier het geval. Wijdenes is Menno niet, en Héverlé is Malraux niet: niet alleen om wat in deze personages gewijzigd werd, maar alleen al om alles wat eraan ontbreekt. Het is een heel ander ding om onder behoorlijke menschen (the happy few) te zeggen: ‘die is die’, met alles wat daarbij verstaan moet worden, dan om zulke onthullingen te doen aan het publiek. Ik stond er werkelijk raar van te kijken en heb Brulez geschreven of hij deze pertinente verklaring van hem in een volgend stuk (noot daarachteraan) wat subtieler wil toelichten. C'est la moindre des choses na een dergelijke onbescheidenheid. Overigens, als gezegd, best. Het bericht over Gille komt heelemaal niet van Simone, maar van Dr. Nuyssens zelf. Bovendien, misschien moet die operatie toch nog gebeuren.Ga naar voetnoot1. Wanneer krijg ik iets te zien van je novelle? - Je stuk over Colette in Het Vad. was heel goedGa naar voetnoot2.; veel genuanceerder en juister dan ik dacht dat het zijn zou, afgaande op wat je erover zei. Ik las - voor de 3e maal nu - Prometheus geboeid van Aeschylus, en vond het voor de 3e maal geweldig. Volgende week bestudeer ik ‘die meneer Sophocles’. De vertaling van Sappho door Mario MeunierGa naar voetnoot3. is zéér middelmatig. Maar ik las in de Bibl. Nationale een engelsche vertaling in rijmende verzen die hoogst kluchtig was. Met CaffiGa naar voetnoot4. heb ik groote discussies over Nietzsche, die voor hem ongeveer een idioot is omdat hij zoo volstrekt niets van Griekenland begrepen heeft. Descartes, Bergson, Anatole France, iedereen schrijft voor Caffi's gevoel beter dan Nietzsche. Dit alles bewijst maar één ding: dat er, naast de cultuur en de geest van de middellandsche zee, een botheid van idem bestaat, en dat deze botheid den aangetaste (hoe gecultiveerd en intelligent verder dan ook) niet meer in staat stelt om het geringste te begrijpen van Nietzsche. Het is, in één woord, de Traditie - niet eens grieksch, maar chineesch! - tegenover het Genie dat alles vervormt naar zijn geest. Voor Caffi is het: défense de toucher aux objets de musée; Homerus, Pindarus, | |
[pagina 129]
| |
Aeschylus, al die heeren zijn voor hem goden geworden en de cultuur van de middell. zee een religie. Het is jammer voor iemand die zoo fijn en intelligent is, dat hij op dit gebied lijkt op iedere 10e-rangs-professor in helleensche cultuurgoederen. Verder gebeurt er niet veel. Als ik weer op dreef ben, ga ik weer schrijven. Ik kom er nu heel slecht toe, alle phrasenvormerij op papier is me een gruwel. Hartelijke groeten, ook van Bep en aan Atie, en schrijf je mémoires! E. |
|