Brieven. Deel 6. 1 november 1935-30 juni 1937
(1980)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
2850. Aan R.A.J. Lier: Parijs, 26 februari 1936Beste Rudie, Ik zou toch allerminst willen beweren dat Napoleon géén ‘groot man’ was; integendeel, hij was een bulkend groot man! Maar, voor mijn gevoel, een bulkende rotvent. Als iedere tyran overigens, en wschl. als ieder staatshoofd. Maar onder de staatshoofden is Napoleon nogmaals vrij rot (bv. als je hem vergelijkt met Pericles). - Kortom, ik ben bang dat je mijn protestGa naar voetnoot1. wel erg simplistisch maakt als je mij laat zeggen dat hij een ‘valsche munter’ is. Niet meer of minder dan 100 andere groote mannen, waarvan de grootheid ook even moeilijk te bestrijden is, want: uit welk standpunt? Toch niet het christelijke? - tenminste niet voor mij. Ik heb je raad opgevolgd wat die bustes betreft, maar met Italië zijn alle betrekkingen zoowat verbroken. Misschien kan Antonini schrijven aan een vriend van hem om wat afdrukken op briefkaarten; andere zijn al gauw te groot. We zullen zien. Ik las met de grootste bewondering - en voor de 3e keer nu, in een 3e vertaling - Prometheus geboeid. Plutarchus lijkt mij subtieler dan de opvatting die Bonaparte van hem had. Ook hem lees ik nu, al is het meer ‘tusschen de bedrijven door’. Hartelijke groeten van je EdP. Je atlas heb je nu zeker terug? Dank voor het afstaan ervan. Ik sluit dit papier in een brief voor Freddy. |
|