Brieven. Deel 6. 1 november 1935-30 juni 1937
(1980)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2767. Aan A. van der Veen: Parijs, 7 december 1935Parijs, Zondag. Beste Van der Veen, Ik heb je beide verhalenGa naar voetnoot1. gelezen en hier en daar wat verbeterd, of je een andere lezing voorgesteld die mij vloeiender leek. Beide | |
[pagina 67]
| |
verhalen zijn heel behoorlijk geschreven, alleen moet je probeeren iets geserreerder te schrijven, iets meer te zeggen met minder woorden, anders word je al gauw vlak. Het grapje vind ik inderdaad een grapje. Het andere is goed; ik heb het geboeid en zelfs met ontroering gelezen, een bewijs dus dat het niet zonder inhoud is. Maar... dit is nu het leven, de rotzooi van het leven zonder geld. Je hebt dat heel behoorlijk, en zelfs klemmend, weergegeven. Ik voor mij zie er niets tegen om het zoo te publiceeren. Die brief voorin zou ik maar weglaten; zulke aardigheidjes zijn te vaak toegepast en overtuigen niemand meer, zelfs zuiver literair is het trucje onbruikbaar geworden. Maar ik zou, als ik jou was, deze blzn. weghouden om er later iets anders - en iets meer, van te maken. Op het oogenblik is het een goede realistische schets, zooals honderd anderen ze geschreven hebben. Als je ouder bent, kun je aan alles een betere beteekenis geven, bv. door de portretten uit te werken: meer te vertellen van den vader, van de moeder, van de ontwikkeling van den ‘ik’ en van ‘Cor’. Als oefenpagina's zijn ze uitstekend. Je zult zien dat je, met het ouder worden, zelf een andere gerichtheid aan deze blzn. van ellende zult willen geven, als je meer Dostojevsky gelezen hebt, en andere schrijvers. En dan heb je er misschien spijt van dat je dit materiaal al hebt verbruikt. Zie zelf wat je ermee doet, en geloof me met hartelijke groeten, je EdP. |
|