Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1913. Aan J. Greshoff: Voorburg, 23 december 1933Voorburg, Zaterdag. Beste Jan, We waren al van plan om maar door te reizen naar Parijs, althans Bep. Nu komen we dus 2 dagen, langer zeker niet. Wschl. tegen 3 Januari. De vertaling van La C. Hum. heb ik nu gekregen. Hoera, en hoe mooi! Wat een gedonder over dien roman van ElsschotGa naar voetnoot1.. Ik vind dat er toch wel erg veel onaangenaams tusschen ons sluimert, met al deze literaire misverstanden. Zóó erg is het toch allemaal niet! Ik heb Menno je klachten overgebracht en hij verzocht mij je dringend te schrijven dat er van onaangenaamheid geen sprake is. Hij zit nu midden in zijn verhuizing en gaat dan naar Eibergen. Hij vroeg zich af of jij je niet vijandig tegen hem voelt, nu je je ieder oogenblik door hem verraden en gekwetst voelt en zoo meer. In ieder geval sprak hij zeer hartelijk over je en hij vond het zeer vervelend dat je zijn brief zoo had opgevat. Dat Ary Delen nu ruzie maakte met Elsschot vind ik gewoonweg een beetje mal. Ik zie Jany misschien Donderdag in Amsterdam. De rest mondeling. Ik zal zeker een hoop te vertellen hebben als ik weer bij je terug ben. Houd je taai en denk geen kwaad van de vrienden, en zeker niet van Menno die je zéér genegen is. Hartelijks van ons 2, je E.
P.S. Ik breng Ducroo bij Van K. ter inzage; daarna heeft Q. het boek | |
[pagina 410]
| |
ook ter lezing gevraagd. Met V.K. is nog niets beslist, ofschoon ik in principe bij hem blijf. Wat ik bij Q. vragen wil is vnl. een ‘baan’. Op hoop van zegen, of zonder hoop. |
|