Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1816. Aan J. Greshoff: Bellevue, 1 oktober 1933DIT EERST LEZEN! Zondagmorgen. B.J. - In den nacht van Zaterdag op Zondag werd ik, E. du Perron, wakker en dacht met woede aan mijn zilveren lepels en oude munten, die wschl. gegapt zijn door dien notaris. Deze gedachte mij belettende te slapen, stond ik op ende schreef een brief aan den Heere Timmers Verhoeven, daarna een aan mijn vriend J. Greshovius te Brussel. Daardoor getroost zijnde, begaf ik mij weer te bed. Edoch, nauwelijks was ik daar trachtende den slaap weder te vatten, toen een zeer matineus belgerinkel mij weer op de been bracht. Het was een postbode met een expresse-missive van mijn vriend Jan Greshovius, behelzende een epiloog op onze uitgebreide correspondentie over de vriendschap......
* * * | |
[pagina 329]
| |
Ik ben het met deze epiloog althans geheel eens en had mij voorgenomen de zaak verder alleen nog maar met je te bepraten. Gisteren schreef ik je mijn laatste brief erover. Zend aan Henny door of niet, precies zooals je wilt. Ik ben er, met inkt althans, zeer volledig over uitgep....t (uitgeput). Ik doe hierbij nu den brief dien ik je misschien 2 uur geleden schreef: het is nu Zondag half 8. Dat er 1 October boven staat, wil niets zeggen; ik wist dat ik hem vandaag eerst zou posten, en de brief aan Truida werd gisteravond geschreven, vóór het naar bed gaan. Ik probeer inderdaad aan Ducroo te werken, maar het gaat niet al te best. Ik word ook weer gekweld door het idee dat ik Bep te veel de vuile werkjes laat opknappen, en toch werk ik hard.Ga naar voetnoot* Maar zij doet het noodzakelijke, ik iets dat eerst later wat opbrengt; dat maakt toch een verschil. Als Jany het stuk over Indië in De Gids kreeg of jij in Gr. Nederland, zou me dat zoo'n moreele steun zijn. Anders voel ik me verplicht om weer allerlei rotboekjes ertusschendoor te lezen voor de N.R.C. en die doen ook niets geen goed aan mijn ‘creatieve activiteit’. Ik schreef gisteren moeizaam aan een stuk over hier, om wat uit de Indische herinneringen te raken. Laat J.v.N. mij gauw het laatste stuk zenden (hfdst. 18) dat nog bij hem of de juffrouw is. Dat kan mij weer aansporen om met Indië verder te gaan. Het moet! Van Indië heb jij nu hfdst. I en II (dit is een andere nummering dan bij de complete Ducroo); Menno heeft III-VII; hfdst. 18, dat bij J.v.N. is, wordt hfdst. VIII. Alles wat bij Menno is gaat naar Jany en als hij het niet in De Gids krijgt, van hem weer naar jou. Stuur mij den ‘nachtbrief’Ga naar voetnoot1. terug, omdat ik daar iets van maken kan voor Ducroo. Je kunt hem natuurlijk terugkrijgen, als je dat zou willen.Ga naar voetnoot** Veel hartelijks terug, ook onder onze dames, een hartelijke hand van je E. Vervolg. Dank voor Lucien Leuwen. Zij heette dus Adèle Gaulthier, en van zichzelf Rougier de la Bergerie - ik noemde mijn moeder in Ducroo | |
[pagina 330]
| |
Ramier de la Brûlie, inpl. van Bédier de Prairie, - wat een mooie namen! Ik stuur je Leuwen spoedig terug. De episode heb ik elders aardiger gelezen, maar waar? Stuur je me ook Racine et Shakespeare?
Daarnet een briefje van T.V. dat hij een optie heeft geheven voor 14 dagen voor 260.000 frs. Misschien komt dat nu in orde. Wil je hem opbellen en voor mij bedanken? Ik schrijf hem eerstdaags. Jany vraagt mij daarnet mij te bedenken over Ducroo. Wat te doen? Ik stuur jou gelijk hiermee hfdst. I en II, en aan Menno V en VI (die ik nu nog nakijk en persklaar maak - dit is wat net van J.v.N. kwam). Misschien kan Menno III-VI toch aan Jany sturen, en kan hij nog even probeeren; gaat het dan niet, dan stuurt Jany jou alles terug en maak jij moeite voor Coenen. Gaat het wèl, dan stuur jij Jany I en II, die je nu dus zorgvuldig bewaart! Een heele administratie, maar que faire? Het zou voor mij een heel iets zijn als ik deze boel geplaatst kreeg! |
|