Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1659. Aan J. Greshoff: Bellevue, 19 juni 1933Bellevue, Maandag Beste Jan, Ik kan me wel voorstellen dat je die karakterkwestie ‘sterke-manachtig’ vindt, maar voor mij is het veel meer een kwestie van hygiëne, zooals behoorlijk naar de W.C. gaan en niet dagenlang met onverteerd eten rondloopen. Er zijn toch bepaalde smeerlapperijen waar je gevoel voor terugdeinst - het schrijven van een bedankbrief aan Borel (nu, nu wij weten wat voor een oude vuilik de man is) behoort daartoe. Als ik dus - al is het op een ander plan - op Zijlstra lijk voor jou, neem dan alweer in deze gelijkenis op: Malraux en | |
[pagina 201]
| |
zeker Pia, die liever verrekken zou dan vriendjes spelen met een Fransche Borel of andere baantjesuitdeeler. Ik voor mij zie werkelijk niet het verband tusschen walg en sterke-man-achtigheid; als ik sommige dingen niet slikken of verteren kan, is dat voor mij geen principe of comedie meer - maar gesteld zelfs dat het dat werd (als bij Multatuli wschl. soms het geval was), dan nog is de eerste reactie zuiver geweest, en ongetwijfeld inherent aan het wezen van den man; anders zou hij anders zijn geworden, en een andere carrière hebben gemaakt. De sterke-man-achtigheid van Zijlstra is er uniquement pour la frime, en als zakentechniek, hetgeen ik je met de eerste de beste ronde som zou kunnen bewijzen. Er is dus niet een verschil van plan, maar van wezen. Neem iemand anders die toch allesbehalve sterke-man-achtig is, en in menig opzicht ‘mondain’ te soepel naar mijn smaak: Jany. Ik ben er zeker van dat hij liever zijn vingers zou afbijten dan Borel een bedankbrief schrijven. Ofschoon... ik weet het al niet meer. Ik houd het op Pia en mijzelf, en neem de sterke-man-achtigheid er desnoods bij, als het voor jou die schijn heeft. Ik begrijp anders niet goed waarom wij telkens protesteeren, tegen de boel optornen, een soort reclame maken voor de ‘properheid’, wanneer, zoodra het erop aankomt, allerlei compromis' mogelijk blijven, onder het uitvluchtje dat het toch zoo ‘menschelijk’ en alles welbeschouwd roerend sympathiek is. Zeg dan ook niet dat Jacques een flapdrol is en gaga: zijn hakenkruis op zijn jenevermaag is zijn compromis, zijn zwakke plek, en dus verdomd menschelijk en sympathiek, e basta. Ik kan je nog iemand noemen die in alle kalmte en zonder sterke-man-neigingen (voor mijn gevoel althans) door en door proper is: Arthur. De rest: het meer of minder opvliegende, hatelijke (om met Anthonie Donker te spreken),Ga naar voetnoot1. is een kwestie van temperament. Jij en ik lijken hierin niet op Arthur, tant mieux ou tant pis ou tant mieux. Maar het fond van properheid is een kwestie, niet van meer of minder opgezette spieren, maar van spijsvertering, geloof me.Ga naar voetnoot* Hartelijke groeten van je E. | |
[pagina 202]
| |
P.S. - Ik schreef gisteren ook aan mijn stuk over Malraux,Ga naar voetnoot2. maar ik vond het afschuwelijk moeilijk - omdat ik er veel te veel ‘op’ heb gezeten en allerlei dingen ‘te goed’ weet; - het snijdt de mogelijkheid af voor ‘eigen ontdekkingen’, althans van het gevoel daarvan, dat juist zoo prettig is bij het schrijven van essays. Tant pis, het is toch mijn laatste, hoop ik.
P.P.S. - En dan nog: zooals ik je al schreef - ik kan Slau desnoods begrijpen; maar als hij op zijn achterste pooten gaat staan om zijn karakterloosheid tot zelfverheffing te gebruiken, kan ik hem alleen een schop geven, zoo Slau en mijn vriend als hij zijn mag. |
|