Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1620. Aan J. Greshoff: Bellevue, 23 of 30 mei 1933Bellevue, Dinsdag. Beste Jan, Dank voor teruggezonden brief, 2 antwoorden, stuk over Méral,Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 169]
| |
gedicht,Ga naar voetnoot2. etc. - Het is toch maar beter dat wij hierover nog praten, hoe vervelend het dan ook zijn kan, maar als onder echte vrienden zulke dingen vermeden moeten worden is er iets valsch' en onjuists in de verhouding geslopen, dat ik coûte que coûte vermijden wil.Ga naar voetnoot* Ik begrijp trouwens sommige dingen niet: bv. je specialisten-houding inzake de waarde van dien notaris. Het gaat voor mij noch om iets literairs noch om iets zakelijks, maar om iets menschelijks. Ik kan niet vergeten hoe die poen zich tegenover mij gedragen heeft toen T.V. zich nog niet met de zaak bemoeid had; toen heb ik hem meteen leeren kennen, en je vriend Diderot zou je kunnen bijbrengen dat dit geen literaire kwestie is. Ik wou dat ik het eens kon zijn met je stuk over den eenzamen en den nieuwen mensch. Maar er is maar één ding dat wij samen voelen: walging en afschuw van dezen ‘politieken’ tijd. Onze conclusies zijn anders; ik geloof heelemaal niet dat wij zus moeten doen en niet zoo, ik sta dus noch aan Méral's kant noch aan de jouwe wat deze conclusie betreft. Ik constateer dat iemand als Malraux met gelijke krachtGa naar voetnoot** de 2 periodes - ‘individualistisch’ en ‘collectief’ - vertegenwoordigt, of dat ze althans in hem samensmelten, dat hij een typische, en daarbij zeer hoogstaande, overgangsfiguur is. Jij en ik zijn bourgeois; geen stompe, geborneerde, maar verfijnd voelende en denkende; maar niettemin onherroepelijk voortbrengselen uit een bourgeois-maatschappij - als Larbaud, als Tinan, als vrijwel alle een beetje ouderen van wie wij houden. Voor ons is er in de tegenwoordige phase van de wereld geen plaats meer: noch op z'n Hitleriaansch noch op z'n communistisch, wij zijn het nutteloos geworden vullis dat moet worden opgeruimd omdat wij ons niet kunnen aanpassen. Of wij dit ook niet moeten, zooals jij zegt, is een andere vraag, en daar wringt hem voor mij de schoen; ik weet het niet. Ik zou niet durven zeggen: ja. Ik heb daarvoor niet genoeg fidutie in de politieke smeerlapperij die onze ouders in staat stelde om hun schijn van een vredig bestaan te leiden. Maar ik kots als jij van den huidigen staat van zaken en ik wou | |
[pagina 170]
| |
dat wij ergens heen konden om te ‘koloniseeren’ en in de zon te liggen, desnoods arm, maar vrij. Zou zooiets niet te vinden zijn? Konden we maar ‘boeren’. Ik las je gedicht met groote instemming over. Ik zal het meenemen naar Brussel om met je over een eventueele omzetting te praten. Alleen kan ik het niet; ik heb het nu eenmaal aanvaard in deze volgorde, die misschien ook wel de ‘natuurlijke’ is? - Eén ding alleen: je hebt 2 × ‘dichters’ in sonnet 13 vervangen in 1 × ‘droomers’ en 1 × ‘zwervers’. Tweemaal hetzelfde is veel beter, geeft meer nadruk aan de gedachte; en de ‘zwervers’ vind ik nogal gezocht in dit bestel, terwijl de ‘droomers’ een nieuwe waarde krijgen. Tegenover Hitler worden èn Nietzsche èn Shakespeare ‘droomers’. Zoo ongeveer had ik het opgevat. (Ook de vakphilosofen!) Tenslotte nog één punt, dat mij vanmorgen onaangenaam trof voordat je 2e brief kwam. Je schreef daarvóór, in je 1e brief: ‘Al dat ge-urm over geleend geld lijkt mij erg Hollandsche middenstand’. Ik heb je toch anders duidelijk uitgelegd waarom wij liever geen geld leenen. Mijn schoonvader krijgt niets meer van zijn aandeelen en leeft uitsluitend van zijn tractement; terwijl hij 4 jaar geleden al met pensioen had willen gaan. Feitelijk werkt hij dus nog voor zijn kinderen. Hij heeft ons, van zijn tractement dus, nu over de fl. 1000.- geleend; verder heeft hij in deze tijd juist allerlei uitgaven door dat huwelijk van zoon Bob, die nu getrouwd bij hem inwoont. Kan je je niet voorstellen dat ik juist, met Simone en Gille in mijn leven, extra huiverig ben om nu den décavé schoonzoon uit te hangen - ook nog in aanmerking genomen de verschillen van karakter en formatie tusschen hem en mij? En dat Bep mij hierin gelijk geeft, terwijl hij van zijn kant toch telkens angstig informeert of wij niet tekort komen en of hij ons niet nog wat helpen kan? Is dit ook een ‘muur’ voor je waar je niet door kan? hoe vreemd is de vriendschap dan toch tusschen menschen die toch meer op elkaar lijken dan duizenden anderen, die ook vrienden heeten! Ik verzeker je zonder eenig Costerianisme dat zooiets me benauwt. Wat T.V. tenslotte van mij denkt (‘artiestendelicatesse’ of zoo) kan mij niet schelen, maar dat jij in deze schroom van mij iets anders ziet dan een individueel honnête-homme-schap (om met Menno te spreken) vind ik bijna akelig. Inderdaad ben ik, vergeleken met den Franschen markies die een Amerikaanschen dollarkoning tot schoonpa nam, een Hollandsch middenstander. Ben ik het ook tegenover de eerste de beste plebejer die met ‘artiesten’-losheid zegt: ‘Schoonpa hèt 't, hij kan best afschui- | |
[pagina 171]
| |
ven!’ - ook als schoonpa het niet zóó erg ‘hèt’? Goed; ik troost mij dan in beide gevallen. Ik denk er verder ook over na dat je ons indertijd raadde Bep's aandeelen te verkoopen en het geld op te eten tot we weer wat van mij hadden. Dat was inderdaad niet gek, en daar heeft Bep zelf in het begin ook direct voor gevoeld. Maar... toen de erfenis zóó onzeker werd, hebben we bedacht dat het een verlies kon beteekenen niet alleen van het geld, maar van deze bepaalde aandeelen, die nog vrij safe zijn en die, als we ze terug moesten koopen, ons duurder te staan zouden komen, gesteld dat we ze nog kregen. Onze redeneering werd toen zoo: ‘Met deze aandeelen hebben we tenminste fl. 50. 's maands als basis voor wat we erbij kunnen verdienen’ - en het is tenslotte hierop neer gekomen dat Bep bijna alles verdiend heeft voor ons beiden, d.w.z. ± fl. 120 's maands + die fl. 50. = fl. 200. 's maands, waardoor wij het hier hebben kunnen bolwerken, terwijl ik misschien gemiddeld maar iets meer verdiende dan de ± fl. 40.- die voor Gille per maand noodig zijn. En nu kan je het gek vinden, maar dit is nog de eenige manier waarop ik dit gedeeltelijke souteneurschap van me nog verdragen kan, verder strekt mijn talent in die richting niet, vrees ik. Ik heb nu tenminste het gevoel dat Bep ook niet voor Simone en Gille opdraait, al verdient zij feitelijk 3 × zooveel als ik. Ducroo zal ons niet rijk maken, wat dan ook de literaire eer mag zijn! Misschien ben ik ook in deze verhouding tot Bep erg middenstands-fatsoenlijk en verre achter te stellen bij een vrije geest in het genre bv. van Joep Nicolas. Maar wat wil je? en ook dit zal wel een kwestie van formatie, opvoeding en milieu zijn. Ik ben ook hierin bourgeois, en Ducroo is het boek van een bourgeois. Niet van den bêten bourgeois à la Charles Bovary of Homais, maar van den ‘gecultiveerde’. Overal komt het op ditzelfde neer. Nu tot Woensdagavond. Veel hartelijks, ook van Bep, je E. |
|