Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1619. Aan J. Gans: Bellevue, 22 of 29 mei 1933Bellevue, Maandagmiddag. Beste Gans, Ik heb met genoegen je stuk in D.G.W. over die ‘twee werelden’ gelezen,Ga naar voetnoot1. en toch heb ik erom gelachten. Ik zag die Thälmann daar opeens tegen Margot in citaten uit Marx losbarsten! Het leek wel een ouderling uit Kippeveer (roman van Cosinus, die ik je wel kan aanraden om ‘door te bladeren’), den baron vervloekend met citaten uit Deuteronomium. Waar is het verschil? Iemand die bij citaten leeft, d.w.z. ‘zich’ op die manier moet rechtvaardigen, is nog een pauvre sire. Een citaat heeft alleen belang als illustratie, òf wanneer er werkelijk een ‘ontmoeting’ plaats heeft (met groote O) tusschen het geschrevene en de diepste gedachte (zin, werkelijkheid) van den lezer, die dan niet meer aan citeeren ontkomt. Een propaganda per citaten, bij iedere gelegenheid, en zeker bij een vervolging als door Drieu bedoeld, is alleen maar belachelijk. Bovendien, je vergelijking gaat niet op. Ik ben het, zooals je weet, volkomen met je eens over den mislukten revolutionairen gigolo | |
[pagina 167]
| |
Boutros, maar dàt is de wereld van Drieu niet - als je dat meent, misvorm je hem. Dat lijkt het voor jou, omdat jou alleen dit revolutionaire deel interesseert. Als je andere boeken van Drieu leest (vooral de 2 ‘Gille’-histories, L'Homme couvert de Femmes en Drôle de Voyage) kan je nòg meer afkeer voor hem hebben, maar dan zie je ‘bewezen’ dat Boutros voor hem een bijpersoon is; zijn wereld leeft in Rico Santorini (al of niet ‘helaas’). En nog iets: Une Femme à sa Fenêtre is heelemaal nooit zoo bewonderd als jij zegt; het is alleen maar Drieu's beste ‘roman’. Niet zijn beste boek. Als jij Drieu zou willen ‘vinden’ (voor zoover dat gaat), lees dan: Le Jeune Européen, en zelfs L'Europe contre les Nations. Je zou daarin nòg een ‘smalle mensch’ kunnen vinden, die je niet geheel sympathiek is, misschien, maar die heel wat meer waard is dan de mislukte Boutros. Verder is je verdediging van Die Stadt toch wel erg zwak. Met overtuiging en ondervinding alleen heeft geen schrijver zich in laatste instantie doen gelden; volgens dit recept zou bv. iedere katholiek, die flink naar kerk en seminarie is geweest, een prachtig boek moeten schrijven, vol belang door alles wat hij weet! Ik voel veel voor eerlijke menschen van dit soort, maar als je daarbij toegeeft dat een Drieu beter schrijft, grootere schrijversmiddelen heeft, is het pleit tòch in het voordeel van Drieu beslecht. Jouw voorkeur voor von Salomon hield op slag op, wanneer de man, met dezèlfde eerlijkheid, ondervinding en overtuiging, katholiek was. Ik weet wel dat het lijkt of ik nu naar objectieve waarden streef voor de ‘taak van den kritikus’ - maar dat is het toch niet: ik wijs je op een vergissing in je vergelijking - je stelt een ‘wereld’ die je zelf als onvolkomen (maar jou sympathiek) erkent, tegenover het antipathieksteGa naar voetnoot* uit een andere ‘wereld’, die je niet (zoo) sympathiek is, maar die je tenslotte toch ergens superieur vindt. En de conclusie die je dan trekt: Drieu tenslotte minder dan von Salomon is - volgens je eigen gegevens - onjuist. Dit alles doet er overigens niet toe voor de lezers van D.G.W. die alles allang mooi vinden - àls ze het begrepen hebben of denken dat ze dat deden, wat voor hun heusch ook wel hetzelfde is. Het gaat hier tusschen mij en jou; mij als lezer en jou als kritikus. Als je voor den normalen Hollandschen (burger)lezer zegt: ‘Deze auteur is eerlijker dan die, hij méént het meer, en zijn ondervinding geeft hem trouwens recht van spreken!’ is je redeneering voor hem heelemaal | |
[pagina 168]
| |
gezond. Maar pas dàn op; dan begint het voor jou pas, als je kritieken tenminste voor jezelf ook van belang moeten zijn. Dan zou ik het gevoel beginnen te krijgen dat er iets met mijn kritiek niet in orde is, en dat mijn lezer en ik op zijn minst al een ander idee hebben van ‘eerlijkheid’. In de N.R.C. komt eerstdaags een stuk van me over Drieu,Ga naar voetnoot2. dat je misschien een juiste kijk geven kan op mijn verhouding tot hem (denk niet dat ik hem verdedig omdat ik hem zoo bewonder!) Ten slotte krijg je Drieu gemakkelijk van me cadeau: voor de charme lees ik 10 × liever Larbaud, voor de tragiek (de eenzaamheid) 20 × liever Malraux. Het gaat (als we de literatuur als ensemble uitschakelen) niet om Boutros' en of Santorini's maar om Barnabooth - niet alleen Fermina Marquez, dat charmant, maar tenslotte heel ‘klein’ is, of om La Condition Humaine. Dit laatste is werkelijk formidabel - ik zeg je dit ondanks het feit dat Malraux persoonlijk mijn vriend is (ik heb andere vrienden die schrijver zijn en mij geen enkele illuzie geven!) en bijna tegen het feit in dat hij het mij heeft opgedragen. Geef voor D.G.W. een bespreking van dàt boek, als Greshoff tenminste geen beslag erop heeft gelegd, maar het kan best van niet, omdat hij al Fransche letteren doet voor Het Vaderland. Anders elders. Ik ben erg benieuwd wat je dààrvan maakt, en hoe je reactie op dat boek zal zijn, dat allesbehalve ‘smalle mensch’-achtig is. (Het verplettert mijn smalle mensch tenminste door zijn wijdheid!) Ik stuur je binnenkort de 3 Duitsche boeken die nog hier liggen terug. Ik keek ze in, maar ze trokken mij niet aan; en bovendien, ik heb geen tijd door al dat rotwerk. Ik heb een week gesabbeld op La Cond. Humaine en het eerst vanmorgen uitgelezen, terwijl ik het al 14 dagen hier heb. Ik ben ook een ‘loonslaaf’ tegenwoordig, en misschien zelfs in afwachting van erger. Tot een volgende keer; hartelijke groeten van je EdP. |
|