Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1455. Aan J. van NijlenGa naar voetnoot1.: Bellevue, 25 en 27 januari 1933Bellevue, Woensdagavond. Beste Jan, Ik schrijf je, ten einde raad, om je te vragen mij een groote dienst te bewijzen. Ik weet dat het erg vervelend is, wat ik je vragen zal. Maar het is mij of ik de keus niet meer heb, zoo machteloos voel ik mij, en zoozeer word ik gekweld door het idee dat iedereen mij bedotten wil. Ik ben ziekelijk wantrouwend geworden, en van alle kanten merk ik hoe dreigend de situatie is, waarin ik verkeer en hoe weinig ik ertegen doen kan. Ik heb met allerlei smakkers te maken, die zich eenvoudigweg aan mij opgedrongen hebben, en waarvan ik er maar een (half) vertrouw. Dat is de advocaat Herman van Nivelles, een wat bruuske vent, maar tot dusver betrouwbaar gebleken. Maar hij is tenslotte geen vriend; hij heeft een soort minachting voor mijn ‘soort’, en hij is wat erg haastig-opruimend. Op alles wat ik hem schrijf, krijg ik haastige briefjes, van het genre van ‘ik compromitteer me vooral niet’. De oud-notaris van mijn moeder, Me Bette, is een varken, stom, | |
[pagina 23]
| |
en feitelijk beneden alles. Hij heeft mij in deze situatie gebracht, want hij had mijn moeder erop behooren te wijzen dat haar testament niet geldig was. Hij is de eerste geweest om over de minderjarige kinderen van mijn broer te spreken, en wist dus dat het testament niet deugde. Hij heeft mij verder dien Dewever opgedrongen - den tegenwoordigen notaris - iemand in wien mijn moeder (dit herinner ik mij achteraf) niet het minste vertrouwen had. De man heeft dan ook werkelijk een boevensmoel; een vulgaire editie van een nette gangster-hoofdman. Ik denk dat deze Dewever nu te veel in de successie zit om hem daar nog uit te krijgen. Maar de verkoop van het kasteel is een andere zaak, en ik heb erge vrees dat daarmee ook wordt geknoeid, als ik die heeren hun gang laat gaan. Je begrijpt me goed: dit kasteel is mijn laatste kaart. De successie zullen ze wel zoo ingewikkeld en kostbaar weten te maken, dat er voor mij niets overblijft - een fooi, op zijn best. Sedert ik de benefice van inventaris heb aangevraagd, ‘regretteeren’ ze van allerlei: de meubels kunnen nu niet meer verkocht worden, de eerste man van mijn moeder (iemand van ± 78 jaar, die al meer dan 35 jaar van haar gescheiden is!) moet nu ook worden ‘geassigneerd’, enz. enz. - Het kasteel verkoopen in dezen tijd zal ook niet meevallen. Het zal een harde dobber zijn om er iets voor te krijgen, en ik moet het wegdoen. Dat is nog het ergste niet; maar ik wil dan tenminste daarvoor een behoorlijke kans hebben. Ik wil de zekerheid hebben dat er tenminste eerlijk spel gespeeld wordt door de menschen die de verkoop op zich nemen, - en dat heb ik nu allerminst! Zooals je weet, is er op het kasteel een hypotheek (van ± 90.000 frs.) Eens per half jaar moet ik daarvoor een kleine 3000 frs. betalen. Den 11en Januari was zoo'n betaaldag; met het geld dat ik van mijn schoonvader geleend heb, heb ik die laatste termijn betaald (aan La Royale Belge, door bemiddeling van hun agent, de heer Cesar Bondroit). Een paar dagen geleden kreeg ik van notaris Dewever een brief doorgestuurd, van La Royale aan hem, dat de termijn verstreken was en dat ik nog niet had betaald. Daar ik de kwitantie hier heb, heb ik Bondroit èn den notaris geschreven; en van den eerste direct antwoord gekregen, dat de zaak in orde was. De notaris had buiten mijn weten of wensch om aan de Royale om inlichtingen geschreven op 11 Jan., vandaar het quiproquo. Maar uit zijn brief aan mij blijkt dat hij er erg happig op is, om het kasteel zoo gauw mogelijk op publieke vendutie te gooien. Bondroit schreef mij dat de bemoeienis | |
[pagina 24]
| |
van den notaris in dezen, La Royale huiverig heeft gemaakt; dat ze mij daar geen nieuwe hypotheek zelfs willen geven, noch het kasteel koopen (deze twee mogelijkheden had ik overwogen). Het kan natuurlijk zijn dat het gewoon een uitvlucht is van La Royale; maar het smoel van dien notaris zit me ongelooflijk dwars. Ik voèl dat die vent mij ongunstig gezind is, en tot iedere smeerlapperij (mits straffeloos) in staat. Ik heb sindsdien aan 2 menschen gevraagd om te probeeren, tot 5 Febr. a.s., het kasteel nog te verkoopen: nl. aan een Holl. makelaar Rottier, en aan dien Bondroit zelf. Ik denk dat ze hun best doen, maar ik verwacht er niet veel van: Ik heb ook nog aan mijn advocaat Herman in Nivelles (die een generale volmacht van mij heeft) geschreven wat hij mij aanraadde te doen, enz. Maar daarop krijg ik natuurlijk eerstdaags een briefje van 4 regels. Ik wantrouw dezen Herman in principe niet, maar hij woont in Nivelles en heeft het druk; hij kan dus best de zaak in wezen aan den notaris overlaten. Die notaris heeft mij voor de begrafenis van mijn moeder 5000 frs. geleend, en de andere notaris, Bette, ook 5000. Beide op de verkoop van het kasteel. Ik heb het gevoel dat Bette van Dewever percenten krijgt, omdat hij hem deze mooie gecompliceerde zaak heeft aangebracht; samen zullen ze het kasteel wel, op de meest gunstige manier voor hen, verpatsen. Vergeet niet dat mijn moeder nog de reputatie had een ‘zakenvrouw’ te zijn (al blijkt mij nu wel hoeveel van deze reputatie een legende was), maar ik ben voor hen ‘la plus belle poire imaginable’. Als Herman werkelijk voor mij wil opkomen, en zich er ijverig mee bezighoudt, komt hij een heel eind - maar zal hij dat doen? En ik ben niet in België om de heeren na te rijden, dat is ook een ellende. Daarbij heb ik nu eenmaal die peeren-faam. Ik wou je nu vragen om in mijn plaats af en toe naar den notaris te gaan. Ik heb maar 2 menschen in Brussel, in wie ik volledig vertrouwen stel: Jan en jij. Hellens ook, maar dat is een even groote peer als ikzelf; erger nog. Jan is als Hollander en als schrijver natuurlijk ook in een oogenblik quantité négligeable voor hen. Jij zou mij serieus een dienst kunnen bewijzen. Je bent Belg, je spreekt goed Fransch en je bent ambtenaar op het ministerie van Justitie; en zeg niet dat dit alles niet telt; die schoften kijken alleen maar naar zooiets, behalve naar het geld. Als ik een rijke bankier tot vriend had, was dat natuurlijk veel beter, maar die heb ik niet - gesteld dat een rijke bankier voor mijn plezier betrouwbaar zou willen zijn - Ik heb je | |
[pagina 25]
| |
nu van alles zoowat op de hoogte gebracht, voor het geval je je in Brussel met den notaris in verbinding zou willen stellen. Alles moet natuurlijk erg beminnelijk gebeuren. Ik zou hem dan schrijven dat jij, aangezien ik hier te veraf zit en niet alles per correspondentie kan doen, mij vertegenwoordigt; ik zou dan willen dat jij met hem afmaakte wat er voor de publicatie enz. voor de publieke veiling kan worden gedaan, dat hij zich door jou gecontrôleerd voelt, in één woord. Hoe minder je praat, hoe beter; laat hem maar doen, maar laat hem begrijpen dat je letten zult op zijn annonces, affiches, etc., en dat je eventueel bij de ‘adjudications’ aanwezig zult zijn, voor het geval er met stroomannen gegoocheld wordt. Als je dit idee van mij erg naïef vindt, of erg vervelend voor jou, doe het dan maar niet. Maar het zou voor mij, ook moreel, wel een opluchting zijn, als ik wist dat er tenminste één eerlijk man zich met de historie bezighoudt! Malraux zegt, dat ze zoo'n verkoop ontzettend kunnen drukken, als ze dat willen. Weet jij hoe? Kan je het anders te weten komen, van slimmerds als Toussaint of Willem Elsschot? Kom wel met een eenigszins ‘beslagen’ vocabulaire bij den notaris! Als je wilt, zal ik hem schrijven dat de zaak tot 5 Febr. zeker is uitgesteld, en dat jij dan in mijn plaats met hem komt beraadslagen. - Ik heb er ook wel over gedacht om de verkoop heelemaal aan een anderen notaris te geven; maar vrees dan dat ik dàn Dewever verwoed tot vijand krijg in de successiehistorie. Aan wantrouwen zijn al die ploerten natuurlijk van huis uit gewend, dat vinden ze zelfs erbij hooren, maar als ik botweg den man zijn verdienste ontneem, vergeeft hij het me natuurlijk nooit - en tenslotte, meer dan een indruk en en een gevoel tegen hem heb ik niet. Ik zal wachten met het verzenden van dezen brief tot morgen, omdat er dan een brief van Herman, misschien, voor mij is. Weet Herman compleet iets anders erop, dan laat ik hem zijn gang gaan, en hoef jij niets te doen - (heerlijk, voel ik je al denken!) - maar komt er weer een praatje van 5 zinnetjes dat niets aan den gang van zaken verandert; d.w.z. moet, na 5 Febr., toch aan die publieke veiling gewerkt worden, bewijs me dan de vriendendienst om die kleine contrôle voor mij te doen. Beste Jan, het gaat mij aan het hart om je in zoo'n rotzaak te jagen, maar ik hèb niemand anders, en ik zou het voor jou over hebben, gesteld dat je mij voor zooiets gebruiken kon. Ik scheid er nu maar mee uit. Bep en ik probeeren hier van allerlei, | |
[pagina 26]
| |
maar ons wonen in Bellevue is nu natuurlijk ook een handicap voor ons; en we zitten hier vast tot 1 October. Het zou nu veel practischer voor ons zijn als we op 2 kamertjes zaten in Parijs zelf, bv. voor het werk op de bibliothèque Nationale, dat we nu voor Pia doen.Ga naar voetnoot2. Daarbij artikelen, boekbesprekingen; alleen het laatste kan evengoed in Bellevue gebeuren als in Parijs. En de trein (7 frs. per keer) wordt langzamerhand kostbaar. Enfin... we hebben werkelijk alles tegen, in dit jaar 1933. Als Gistoux maar verkocht is - tegen een eenigszins aannemelijken prijs, dan waren we tenminste de eerste, en dus ergste, complicaties te boven. Op de rest kunnen wij ons dan voorbereid houden, al is dat een kale troost. - Nu, als de volgende bladzij wit blijft, is er geen brief gekomen van Herman. Schrijf me dan of je in principe bereid bent... Met veel hartelijks, ook voor de huisgenooten en van Bep, een hand van je E.
Vrijdagmorgen. Beste Jan, Ik heb 2 dagen gewacht, omdat ik je toch liever niet wou vervelen, voor ik antwoord had van den advocaat. Dat antwoord sluit ik hierin. Het is iets langer, maar even haastig-afdoend. Schrijf me dus of je mij in zeker opzicht bij den notaris wilt vervangen; tegen 5 Februari schrijf ik hem dan. Vind je het werkelijk erg beroerd, zeg het dan gerust. Nogmaals veel hartelijks, je Eddy Stuur mij het briefje van Herman terug. |
|