1395. Aan A.A.M. Stols: Bellevue, 5 december 1932
Bellevue, Maandag.
Beste Sander,
Sedert ik uit Brussel het geld verzond aan Boosten en Stols en jou schreef, mocht ik geen enkel bericht van je ontvangen. In dien tusschentijd schreef ik het stuk over je Poe en zond het aan Kramers.
Vandaag, eindelijk, krijg ik bericht van Van Kampen. Uit dien brief blijkt mij - neen, ik zal de passage voor je overschrijven:
‘Ik zou graag uw omgewerkte Nutteloos Verzet in het najaar van 1933 willen uitgeven, doch heb alleen eenig moreel bezwaar, omdat Stols, naar hij mij zei, van de eerste druk nog een flinke voorraad heeft (die wel door U betaald is, maar welk geld hij door een noodlottige postgeschiedenis nooit gekregen heeft), zoodat wij hem dus in de onmogelijkheid brengen ze nog te gelde te maken. Mocht u evenwel erop staan,’ enz.
Nu wou ik je vragen hoe je dit optreden van je qualificeert? Ik vind het een zéér onaangename manier! Als je iets over deze geschiedenis hebt voor te stellen, had je dat toch aan mij kunnnen doen. Als dit de manier is waarop je mijn belangen bij Van Kampen wou voorstaan, dan had je je er beter totaal buiten kunnen houden.
En nu, kort en goed, wat wil je? Als jijzelf N. Verzet had uitgegeven, wat je me eerst beloofd had, dan zou die oude oplage toch ook niet gegaan zijn; bovendien, heb je nu wel genoeg tijd gehad om er iets van te verkoopen, gesteld dat jou dat mogelijk was geweest. Van Kampen wil het probeeren, en jij - die mijn belangen zou behartigen - zwamt met hem over onverkochte groote voorraad, over je geld dat je niet gekregen hebt, enz. terwijl je mij gewoonweg geen antwoord meer geeft. Ik wou nu verdomd graag van je weten wat ik hiervan denken moet.
Groeten.
E.