Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
998. Aan J. Greshoff: Den Haag, 14 oktober 1931Den Haag, Woensdag. Beste Jan, Vanmorgen je gedichtGa naar voetnoot1. nog eens goed herlezen. Ik vind het werkelijk heel aardig en zend het straks door naar Menno. Voor jou nog even wat detail-kritiek. I vind ik aardig, vooral om ‘het Koninkrijk der Nederlanden’Ga naar voetnoot2.; de 2 laatste regels zijn mooi. - II iets minder, de 1e strophe erg faciel met die ‘frikken’, en bij jou ook een herhaling; het slot goed. - III heel aardig, het slot uitstekend. - IV zou ik heelemaal goed vinden als het slot anders was, niet zoo'n vlakke herhaling van het ‘huiselijk woord’ waar we 't al over hadden, (‘warmgekleurd vermaak’ zegt me, vooral bij jou, zoowat nièts meer) V vind ik weer een inzinking: de ‘taaie spier’ aan het eind is een verzwakte repliek van mijn eigen ‘spierknobbel’ uit De H. DoodGa naar voetnoot3.; in r. 8 zou ‘de lof der menschheid’ of ‘de lof van 't menschdom’ dunkt mij beter doen dat dit vlakke: ‘der menschen’. Maar ik vind dit heele stuk nogal slap. - VI is van 't beste; een spontane aanhef en een héérlijk slot; ook de 2e strophe voortreffelijk. VII is een echt vervolg van VI, maar even goed volgehouden, de Klu-Klux-Klan (is het niet Ku-Klux?) en het slot alleraardigst, de nuchtere en zoo vlotte regel over HitlerGa naar voetnoot4. verrukkelijk. - VIII. Ook nog aardig, maar misschien meer om het élan, als om de kernachtigheid. - IX vind ik van 't slechtste: de 1e strophe een herhaling van sommige dingen uit Bij F. Gelegenheden en een beetje getruqueerd,Ga naar voetnoot* de 2e strophe van dat soort ‘schooiers’-lef waar ik ongeloovig om glimlach (wat zijn we allemaal dappere bohèmes), het slot niet onaardig, en zeker welgemeend, maar eig. toch wel wat erg banaal. (Ik bedoel de laatste regel, de 2 vorige zijn heel goed.) - X is weer heel goed. XI zou ik opperbest vinden, als de ‘oude schooier’ er niet weer zoo'n groote rol in speelde, maar de verzen op zichzelf, | |
[pagina 209]
| |
vooral 2 en 3 van de 2e strophe zijn heel suggestief; al denkt men aan Verlaine en niet aan jou bij dat beeld van die maan om dien schedel. Het slot goed, met een flink accent. XII misschien wel het beste: het slot prachtig. De eerste 2 regels van het eigenlijke grafschrift zijn me iets te pootig. en een te ruwe inzet voor de rest; de rest daarentegen is van a tot z voortreffelijk. Ziedaar. Misschien heb je iets aan deze opmerkingen. Als je nog eens iets zou willen veranderen of omwerken, je hebt tot Februari tijd. Ik ben vrijwel zeker dat Menno het heele gedicht èrg aardig zal vinden en er dus vóór zijn. De Lafaard stuur ik je, zoodra ik het gedicht zelf terug heb. Zaterdag of zoo. Hampton Court is al lang uit. Heb je Menno om een ex. geschreven? Hij heeft er niet veel meer. Vraag anders aan je goeden vriend Zijlstra. Ik houd dezen brief aan tot een nieuwe van je, wschl. bevattende de andere verzen.
Donderdagmorgen. Daarnet je versGa naar voetnoot5. voor Helikon gekregen. Het is inderdaad misschien wat ‘literair’, maar ik vind het toch zéér goed. De 2e strophe de zwakste, behalve de 4e regel die mooi is; die ‘holle hand’ in deze strophe is onduidelijk en loopt vooruit (in zekeren zin) op de ‘kleine hand’ van de laatste strophe. Ik zou in jouw plaats str. 2 herschrijven, of schrappen. Ook de ‘warme lippen’ van str.2 en de ‘donkere monden’ verderop zijn wat ‘dubbel’. Tot nader, hartelijk je E. |
|