Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 466]
| |
776. Aan G. ter Braak: Brussel, 10 maart 1931Brussel, Dinsdag. Beste Truida,Ga naar voetnoot1. Dank voor je briefje. Hoe doet men als men zich uitverkoren waant om een ‘goed verstaander’ te zijn? men sluit de oogen en denkt na en zegt: ‘hm ja, ja, ongeveer zoo’... en dan weer: ‘hm neen, eigenlijk toch waarschijnlijk nièt zoo’... Enfin. Ik had, in deze dagen juist, een lief en helder gezicht noodig, in mijn buurt; ik ben zoo vrij geweest om van jouw beeld gebruik te maken. M.a.w. ik heb veel aan je gedacht. (C'est toujours ça, zegt de egoïst, ook als het nièt goed mocht zijn!) Tegen alle verwachting in gaat het overigens opeens veel beter met mijn moeder. Het blijft een verloren zaak, maar wisten we dat eig. niet zoowat van onze geboorte af, iedere keer als we er maar even aan dachten? Misschien is deze kalmte toch ook bedrieglijk en kan ze er zóó uit zijn; dat komt immers meer voor met hartpatiënten. Als het maar niet zoo pijnlijk gebeurt, als dien dag van voortdurende brakingen; het is al erg genoeg om de atmosfeer van het sterven dag en nacht in te ademen; ‘men sterft zoo mee’, weet je, als men een bepaalde gevoeligheid heeft in dierichting, zooals ik, helaas. Het is gek, zoo weinig als mijn moeder en ik elkaar ‘begrijpen’, en hoe zeker ik nu toch weet dat met haar een essentieel iets in mijn eigen leven afsterft. Het heele idee ‘home’, of beter nog ‘shelter’, - dat waar je dikwijls op afgeeft en waar je uit wil, maar dat je zoo prettig achter je weet, steeds open voor een terugval, zoodra je zelf maar wenscht. Op een dag ontdek je met een zekere schaamte dat het eigenlijk een van de groote redenen is geweest van je zelfvertrouwen tegenover ‘de rest van de wereld’. Mijn moeder was in haar eentje eig. de familie gepersonifieerd, met alle lastige, maar ook met alle lieve kanten. Vertel me eens wat van Menno en Gerda,Ga naar voetnoot2. als hij nog te grieperig mocht zijn om te schrijven. Bedank hem ook voor zijn langen potloodbrief; ik antwoord hem daarop zoodra ik mij wat meer capabel voel om mij met mijn ouden vriend BaroisGa naar voetnoot3. bezig te houden. En zorg ervoor dat hij voorzichtig is, want zoo'n herhaling van griep | |
[pagina 467]
| |
kan juist ernstig worden. Wie verzorgt hem nu? jij of Gerda? of allebeiden? Of stelt hij er een mannelijke eer in om zichzelf - geheel zichzelf! - te verzorgen? En hoe gaat het nu met het... hm, teedere gedeelte, als hij zoo grieperig is? - En heb jij je kamer al gezien, en voel je je er toch wel behaaglijk? Zijn de zelfmoordplannen tenminste geweken? Men moet den Dood geen hàlve dag cadeau geven, Truida dear, geloof me. Ik heb je kaart geapprecieerd, maar zou het, geloof ik, nòg meer kunnen doen als je nog eens wat postpapier (bijv. van dit formaat) voor mij vulde. Het beste met Menno, nogmaals dank en de hand van je Eddy
Die vert. van Vic Vriesl.Ga naar voetnoot4. wordt door de ‘kenners’ erg geprezen; ik weet er niets van, ik ken geen Duitsch, dat weet je. Maar ik zond dat boekje vnl. erbij om de serie compleet te maken; de kaftjes zijn erg leelijk, maar de teksten brengen misschien nog wondermooie dingen! |
|