Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |
667. Aan C. van Wessem: Den Haag 15 december 1930Haag, Maandag. Beste Constant, Ik ben doodmoe van het rondtrekken en ga er morgen vroeg van door. Malraux gaat wschl. nog naar Hilversum en Alkmaar; hij wordt voortdurend in beslag genomen door allerlei leeraren en dgl. - Mijn moeder is ziek, en verder heb ik de vrouw van een Ind. vriend nr Brussel gezonden om mijn vrouw gezelschap te houden, wat ook niet heelemaal in orde is, omdat de eene vrouw zoo goed als geen Hollandsch, de andereGa naar voetnoot1. zoo goed als geen Fransch spreekt. Altemaal redenen waarom ik het Noorden niet meer uitga, al moet ik - helaas alweer! - het genoegen derven van bij je te eten. Kom jij maar eens spoedig in Brussel, dat is het beste. Vergeef mij dit krabbeltje dat ik je zend na het vinden hier van je briefkaart. Ik ben nauwelijks tot het vasthouden van een pennehouder in staat. Later meer. Hart. gr. van je E. Alles ging even ongeregeld. Ik zag in Amsterdam een half uur lang Kelk. Den nacht daarop kwam ik eerst om 5 u. in bed. Daarna heb ik nog musea moeten bekijken, Artis en kanalen afloopen en wat dies meer zij.
P.S. - De lezing van M. in H. blijft vastgesteld op den 16en. Ik heb hem over je gesproken; mòcht je lust hebben hem aan te spreken, doe het dan. (Na afloop v/d lezing.)
P.P.S. - Is er een mogelijkheid om overdrukken te krijgen van mijn stuk over Slauerhoff? Zoo ja, kan je ze dan nog laten maken? Dank. |
|