Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
640. Aan C. van Wessem: Brussel, 9 november 1930Brussel, Zondag. Beste Constant, Neen, wanneer mijn stuk in de Vr. Bl. komt, wordt het niet meer apart uitgegeven. Die aparte uitgave is niets anders dan een ‘noodmaatregel’, waartoe ik zal overgaan als er geen kans is het stuk elders te plaatsen. (Ik zie het daar ook nog wel van komen!) De door jou voorgestelde wijzigingen zijn mij reeds van andere zijden gedaanGa naar voetnoot1. en heb ik dus reeds rijpelijk overwogen. Ik heb de bedoelde passages nu overgelezen - nogmaals! - en: neen, ik kan daar geen regel schrappen. Peu me chaut wat Binnendijk - of zelfs Greshoff - met Uyldert gehad heeft,Ga naar voetnoot2. het is mij een zielsbehoefte dien stommert nog eens te zeggen wat ook ik van hem denk. Evenzoo Borel. Bovendien zou je op die manier, alles welgeteld, zooiets van 2½ blz. ms. uitsparen, wat dus niet den doorslag geven kan. Het Naschrift kan je, desnoods, laten vervallenGa naar voetnoot3. - ofschoon het mij spijten zou. Accoord ook voor het schrappen van den waterenden geniusGa naar voetnoot4. - ofschoon ook dàt mij spijt! Ik zal Slau nu moeten vragen dat verhaal te schrijven - of als ‘jeugdverhaal’ te reconstrueeren. Als je bedenking dus geldt: 1o. mijn onverantwoordelijkheid tegenover Slau; 2o.jouw verantwoordelijkheid voor het resumeeren, dan hoef je die 1½ regel niet te schrappen, omdat ik: 1 gaarne op mij neem; 2, mij tegen jou direct wil verbinden je nooit te noemen, zelfs niet bij Slau. Dus.... zie of je die 1½ regel toch ook niet kunt plaatsen; zij krijgen hun volle waarde door de daaropvolgende bedenking: ‘Nog een grootheid die sommigen nooit begrijpen zullen’ of zooiets. Als Slau dat verhaal niet geschreven heeft - of niet zóó - dan had hij ongelijk, gróót ongelijk, het niet te doen, en als hij zich daarover bij mij beklagen zou, zou ik hem snel van zijn ongelijk overtuigen, reken daarop. Of heeft hij ook al te veel ‘letterkundige waardigheid’? Ik heb overigens tot dusver niet het gevoel met Uyldert en Borel te hebben gepolemiseerd: de aard van mijn stuk brengt juist mee dat | |
[pagina 342]
| |
ik veeleer over hen heen, zij het in hun tegenwoordigheid, mijn gevoelen over hen heb kenbaar gemaakt. Er is een verschil. Bij een eventueel antwoord van Borel (in Het Vaderland) zal ik den strijd misschien direct met hem aanbinden, maar op zijn terrein en in zijn krant. Ik ben geen aanhanger van het idee dat sommige menschen ‘te min’ zijn, enz. om mee te vechten; als zij werkelijk zoo ‘min’ zijn, geeft men ze stokslagen inplaats van ‘den degen met ze te kruisen’, maar zwijgen en een deftig gezicht trekken lijkt me toch altijd ongewenscht. Ik geloof dat ik nu op alle punten heb geantwoord en deze vulpen (Parker, heel duur en bijgevolg Amerikaansch onmogelijk) maakt me iederen dag een beetje meer tureluursch. ‘Uw hand moet er zich naar zetten’, zei de juffrouw, en ik geloof verdomme dat ze gelijk krijgt. Maar ik keil het ding dan net zoo lief den vuilnisbak in en koop er een van een riks. Met beste groeten, steeds je E.
P.S. - Het motto - dat uit mijn eigen naschrift voor Vriend of Vijand (2e reeks Cahiers v/e Lezer) is, kan je ook schrappen,Ga naar voetnoot5. als je dat wilt. Dat vind ik nu niet zoo erg noodig. Jij wel?
Met andere pen geschreven:
Ik heb ook het deel van Bijleveld ontvangen. Het is ongelooflijk zooals, in zoo'n verzameling, het eene stuk het karakter van het andere opheft. Wat scherp is, wordt schreeuwerig, wat fijn is, wordt uitgevlakt (halfzacht). Ziehier toch mijn indrukkenGa naar voetnoot6.: Anton Coolen. Volkomen onbelangrijk. Hetzelfde stompzinnige gepraat over doodgaande boeren met bijbehoorende opmerkingen van overlevenden. Tè zielig en tè plat. (Men begrijpt de bekroning.Ga naar voetnoot7.) Den Doolaard. Het gewone geneuk met parfum in hutten op sneeuwbergen, ons reeds bekend uit ‘Laatste Ronde’. Het schijnt hem ontzèttend te exciteeren als een vrouw in een sneeuwlandschap | |
[pagina 343]
| |
met parfums morst. Als stijl, niet slecht. Engelman. Ook niet slecht. Volkomen onbeduidend. Van Genderen Stort. Fijn èn halfzacht als altijd. Houwink. Ook een die bepaald maar één liedje kent. De vrouwen bij hem zijn bezig òf de stonde te krijgen òf te bevallen òf dood te gaan, of alle 3 tegelijk. Stijl, pretentieus, dom, en onleesbaar. Dom, om die eeuwig terugkeerende beginnetjes (aanloopjes) met een ‘suggestief’ bijv. naamwoord (Rauw.... Wreed... Bitter...) Aart van der Leeuw. Gaat ook niet ver, maar is zeer leesbaar en beminnelijk. Maar wat doet deze ‘man met baard’Ga naar voetnoot8. er eig. bij? En waarom hij wel en niet je bewonderde Van Schendel? Marsman. Behoort ditmaal tot het beste van de verzameling. Gaat tenslotte óók niet ver, maar is zeer goed geschreven en overtuigend. Voor de eerste keer is zijn proza niet leeg. Hij schijnt zich anders niet aan den invloed van Jany te kunnen ontwringen. Dat décor, die kamer.... Mau Marssen. Volslagen idioot. Oppervlakkig journalistiek, banaal, met modernerige trucjes. Dìèn meneer had ik er zeker uitgeschopt. Ook als boksmatch volslagen bête en ernaast. Lees dan Battling Malone van Louis Hémon, of The Croxley Master van Conan Doyle. E. du Perron. Passons. Maurice Roelants. Zeer aardig. Jammer alleen dat die eene vriend er nog te veel doorheen spreekt. Jeanne van Schaik. Is mij erg meegevallen. In dit typisch Nederl. genre, werkelijk nogal fijn en goed geschreven (in ònzen zin). Slauerhoff. Ditmaal zeer minderwaardig. Een slechte, oppervlakkige en verwarde repliek van De Nyborg,Ga naar voetnoot9. met een slot dat in een gedicht thuishoort (is zelfs al als zoodanig toegepast). Dit verhaal werd geweigerd, door ons beiden, voor Schuim en Asch. Ik dacht dat hij het had opgewerkt of dat ik mij had vergist. Niente; het is zooals het was. Van Vorden. Simpelweg beneden alles. Hoe kòm je erbij dien lul van Blanus op te nemen met zoo'n anecdote - waar Eef Lidth zich voor zou schamen! (E. van Lidth de Jeude). Theun de Vries. Nogal aardig, vooral als historische reconstructie. Vroeger schreef Dr. Jan ten Brink zulke dingetjes. | |
[pagina 344]
| |
Victor E. van Vriesland. Raadselachtig. Onbanaal - maar men zou meer moeten weten. Beb Vuyk. Is mij bepaald niet meegevallen. Gerard Walschap. Uitstekend en pittig ‘in dàt soort’. Van Wessem. Passons. Wijdeveld. Hoe lullig! Zernike. Niet gelezen, Ça va. |
|