Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd415. Aan H. Mayer: Amsterdam, 8 februari 1930Amsterdam, Zaterdag. Beste Henri, Je brief vanmorgen ontvangen - waarvoor veel dank. Inderdaad heb ik door Blijstra ten slotte niet meer dan fl. 40. kunnen zenden, gezien de duurte van Amsterdam. Met de ShelleyGa naar voetnoot1. zullen we nu nog maar wachten. Die editie zal wel niet zoo gauw worden uitverkocht, laat mij dus eerst wat door mijn rekening heenkomen; dan kunnen we met nieuwen moed beginnen, o Heer! Ik vind het vervelend dat twéé boeken onvindbaar blijven: Eline Vere in een goede uitgave en Rossetti. - Op Marius the Epicurean wacht ik met stille vreugde. Het doet mij genoegen dat sommige menschen (waaronder jij) nog wat aan mijn geschriften hebben. Voor de Volksuniversiteit zullen zij wel nooit in aanmerking komen! Ja, ook ik las met groot genoegen die afstraffing van Korff door JaniGa naar voetnoot2.; zooiets moest méér gebeuren. Het ‘voorname lid van het besjeshuis’ (Mej. Fenna de MeyierGa naar voetnoot3.?) handelt precies zooals van haar wordt verwacht: wie kan er zich dus over beklagen? Ik zou mij, eerlijk gezegd, eerst erg-verwonderd, maar weldra erg-ongerust voelen als dergelijke menschen zich ook al voor N.V. warm konden maken. Er staan zoo weinig ‘nobele karakters’ in, en ‘diepe gedachten’ (voor scheurkalenders of theosophisch-getinte boekjes) en wat dies meer zij. Ik zou op het oogenblik trouwens niet een tweede N.V. willen schrijven; langzaam maar zeker kom ik tot de ‘Orde’. Maar het zal een andere Orde zijn, dat zweer ik je, dan de van kindsbeen af keurig-ingerichte van de meeste schrijvende dames en heeren (vooral hier in dit land). Ik zou eens een lang gesprek met je willen hebben over het Holl. lezend pu- | |
[pagina 70]
| |
bliek (ik had een dergelijk gesprek met KelkGa naar voetnoot*, en als we niet zoo voortreffelijk hadden gedineerd samen, waren we geëindigd met in tranen te smelten) - maar eigenlijk ben ik daarvoor bij jou tòch aan het verkeerde adres, want vergeet niet dat jij in the House of Lords van den boekhandel troont. Je moet zoo'n man eens zien die véél en graag Sigrids Undset verkoopt, Jo's Ammers, François Mauriakken, Stephanen Zweig en dergelijk verder gemeengoed. Wat zou men zich eigenlijk druk maken over het niet-lezen van Gide door de bewoners van dit land? Laten ze hem in Godsnaam maar niet lezen, dat is voor hem nog de beste aanbeveling! Dit alles waarlijk niet naar aanleiding van de opinie van je ‘besje’, maar eerder naar die van mijn gesprek met Kelk: over de belangstelling hier voor de werkelijk levende Nederl. letteren, of de tant soit peu levende, die al zoo schaarsch in getale zijn, en omringd dan nog door bergen van het botste onbegrijpen. Wat is dit allemaal zielig! en de professoren geven liefst het voorbeeld (zie art. van Jani). Nu, beste, tot nader. Zend mij spoedig Marius en de bijgewerkte nota. Hartelijke groeten van je EdP. |
|