Brieven. Deel 1. 9 september 1922-28 december 1929
(1977)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd2. Aan R. Petrucci - VerwéeGa naar voetnoot1.: Brussel, 5 november 1922Brussel, 5 November A.D. 1922. Hooggeëerde Mevrouw, Dat zielige jongetje Eddy du Perron is een ongevaarlijke en zachtaardige knaap, die bovenal erg op U gesteld is, maar helaas, Me- | |
[pagina 452]
| |
vrouw, in bepaalde Zaken, juist omdat hij zo volstrekt ongevaarlijk is, het beetje logica dat hij bezit als hij zich in een staat van zoete rust bevindt, kwijtraakt. Derhalve heeft hij, Mevrouw, hoewel belast met een belangrijke opdracht, niet de moed gehad zich in Uw Nabijheid te vertonen en zich ermee vergenoegd op een afstand, met zijn oren, die Uw slaven zijn, aan Uw lippen te hangen om de welluidende klanken van enkele van Uw Woorden gretig op te vangen.... Zo komt het dat ik, Eric Grave, die een vriend ben van genoemde Eddy du Perron, en die er soms prat op ga zo ijverig te zijn als een klerk, mij verstout U te schrijven, teneinde U, heel nederig vóór Uw Schoen, de boodschap over te brengen die mijn vriend U haast gebracht had, zijnde: U uit te nodigen zijn familie en zijn woning te willen vereren met Uw Aanwezigheid tijdens het thee-uur, op de dag dat U ruimschoots bekomen zult zijn, Mevrouw, van de vermoeienissen die U hebben durven te benaderen, en wanneer U wederom in de gelegenheid zult zijn Uw Goedheid en zelfs Geluk om U heen te verspreiden. Geknield naast mijn verstrooide vriend, ben ik iedere fractie van een seconde geheel tot Uw orders, Eric Grave |
|