1. Aan R. Petrucci - Verwée: Brussel, 9 september 1922
Brussel, 9 september 1922.
Geachte Mevrouw,
Ik schrijf u in de eerste plaats om u mijn verontschuldigingen aan te bieden voor mijn betreurenswaardig slordige keuze van enveloppen; maar ofschoon de brief die u gelezen hebt u wel onaangenaam getroffen zal hebben, ben ik eigenlijk heel blij dat u nu, zonder het te willen, op de hoogte bent, want ik vond mijn houding de laatste tijd wel heel erg hypocriet tegenover u. U verdiende het wel een beetje, want u behandelde me altijd als ‘een kleine jongen’; maar ik vond het toch niet eerlijk van mezelf. Ik herinner me onze Quintogesprekken, toen u tegen me zei dat ik, als ik naar Indië terugging, mijn hart somewhere achter zou laten, iets dat immers heel normaal is op mijn leeftijd en dat me zelfs in Kamtsjatka overkomen zou zijn! Toch wist u heel goed dat ik van niemand anders dan van Clairette hield en, zoals u weet, houd ik nog steeds van haar; en heel heel waarschijnlijk (is het wel nodig dit erbij te zetten?) zal ik altijd van haar blijven houden, hoe u daar ook over denkt. Wat u misschien niet wist (maar nu ik toch tot het bittere einde eerlijk wil zijn, geef ik toe dat ik me niet kan voorstellen dat u, met uw intelligentie en inzicht, niets vermoed zou hebben!) is dat Clairette ook - een beetje - van mij houdt; weest u gerust, mevrouw, een heel klein beetje maar, wat zij er zelf ook van zegt, want als ze kritiek op mij heeft, kijkt ze me altijd aan met een blik die nu niet bepaald ‘verblind door de liefde’ is, neemt u dat van mij aan, en ik zal nog heel erg mijn best moeten doen en misschien veel tijd nodig hebben voordat zij echt van me houdt. Maar ik heb de tijd, nu ik toch niet meer naar Indië ga, ook al zouden mijn ouders wèl gaan, en desnoods zal ik wachten met de kalme vasthoudendheid ‘van een hond’, doggedly, zoals de Engelsen zeggen.
Maar ik zou niet graag willen dat u mij heimelijk vijandig gezind was. U bent een krachtige persoonlijkheid, mevrouw, dat besef ik heel goed, en tegelijkertijd vind ik u echt te sympathiek om het prettig te vinden dat u zo tegenover mij zou staan; ik zeg dit niet om u tot mijn ‘bondgenote’ te maken, maar meer omdat ik u liever om zo te zeggen als openlijke vijandin tegenover me heb (want ik begrijp wel dat u het niet met mij eens kunt zijn). Net als toneelspelers (de enige mensen die altijd precies weten wat ze willen) zeg ik dus: ‘Ik neem de handschoen op!!!!’ met vier uitroeptekens. Ik zie u al