Brieven. Deel 1. 9 september 1922-28 december 1929
(1977)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd210. Aan J. van Nijlen: Brussel, vermoedelijk 21 oktober 1928Brussel, Zondagavond- of nacht. Beste Jan, Dank voor het stuk over Malraux.Ga naar voetnoot1. Als je het noodig hebt kan je het Vrijdag terugkrijgen. Ik heb het met plezier gelezen: vooral het laatste gedeelte. - Wil je mij een grooten dienst bewijzen? Neem Vrijdag dan het ms. van Een Voorbereiding voor mij mee, maar streep er met rood in aan, alle passage's die je goed vindt. Ik ben n.l. aan mijn romanGa naar voetnoot2. begonnen en kom gegevens te kort voor de biographie van mijn eerste hoofdpersoon. Zooals ik den boel nu heb uitgerekend wordt het eerste deel ± 13 hfdstn groot, waarvan er 5 geschreven zijn, of ten naastebij, en waarvan ik er 4 zou vullen met brokstukken en excerpten uit Een Voorbereiding. Dan heb ik daarmee afgerekendGa naar voetnoot*. Mijn bedoeling is Kristiaan Watteyn en mijn tegenwoordige hoofdpersoon te vermengen, maar Kr.W. wordt dan op afstand be- | |
[pagina 287]
| |
keken, en ik laat zijn dagboek-aanteekeningen en alles over Montmartre vervallen. Enfin, streep aan! en dank bij voorbaat! Mijn tegenw. hfdpersoon heeft een véél mooier naam. Hij is 31 jaar en heet Reinald Godius.Ga naar voetnoot3. Ik zal je Vrijdag een heeleboel te vertellen hebben; kom dus vroeg. Ik heb ook voor behoorlijke Malaga gezorgd. Steeds je Eddy.
Misschien zet ik jou ook nog in den roman: of iemand die het midden houdt tusschen jou en Jan GreshoffGa naar voetnoot4. (ei, ja!). - Ik moet haast maken, want ik zie tòch Indië aan den horizon.Ga naar voetnoot5. |
|